In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 december 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een minderjarige, [minderjarige 1], geboren op [geboortedag] 2005 in Egypte. De moeder, [X], heeft het verzoek ingediend, terwijl de man, [Y], instemde met de toewijzing van het verzoek. De bijzondere curator, mr. I.J. Pieters, heeft verweer gevoerd en zelfstandig verzocht om het vaderschap van de man vast te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man geregistreerd staat als gehuwd met de moeder in de Basisregistratie Personen (BRP) en dat er onduidelijkheid bestaat over de huwelijksrelatie tussen de man en de moeder, die in Egypte is gesloten.
De rechtbank heeft de bevoegdheid om kennis te nemen van de zaak op basis van de woonplaats van de man in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen familierechtelijke betrekking bestaat tussen de man en [minderjarige 1] op basis van het huwelijk, omdat de huwelijken in Egypte niet rechtsgeldig zijn erkend in Nederland. De rechtbank heeft ook overwogen dat het Egyptische recht de rechtsfiguur van gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet kent, en dat toepassing van dit recht in strijd zou zijn met de Nederlandse openbare orde.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek van de moeder niet-ontvankelijk is, maar heeft het vaderschap van de man over [minderjarige 1] vastgesteld op basis van de DNA-uitslag die bevestigt dat de man de biologische vader is. De rechtbank heeft de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd en het meer of anders verzochte afgewezen.