In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, een staatloos echtpaar, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijf bij hun dochter. De aanvragen werden op 6 oktober 2017 afgewezen, maar het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 26 juli 2018 gegrond verklaard. De rechtbank heeft op 28 december 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de hoogte van de toegekende dwangsom van € 1.260,- ter discussie stond. Eisers stelden dat zij recht hadden op een afzonderlijke dwangsom, omdat zij elk een eigen aanvraag hadden ingediend, terwijl verweerder van mening was dat zij slechts recht hadden op één dwangsom, aangezien zij deel uitmaakten van een homogeen gezin.
De rechtbank overwoog dat verweerder weliswaar tijdig had beslist op de aanvragen, maar niet op het bezwaarschrift. De rechtbank concludeerde dat de eisers, ondanks dat zij gezamenlijk een bezwaarschrift hadden ingediend, recht hadden op de volledige dwangsom. Echter, de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht slechts eenmaal de maximale dwangsom had toegekend, omdat de wet niet voorziet in een dubbele toekenning voor gezamenlijke aanvragen.
De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 december 2018, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.