In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring die aan eiser, een Dublinclaimant met rechtmatig verblijf, was opgelegd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 27 november 2018 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, wat automatisch ook een verzoek om schadevergoeding inhoudt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring op 30 november 2018 is opgeheven, maar dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode van onrechtmatige detentie.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om eiser te vorderen in persoon te verschijnen voor het verstrekken van inlichtingen, met als doel hem in bewaring te stellen. Dit is niet toegestaan onder artikel 54 van de Vreemdelingenwet 2000, dat niet bedoeld is om vreemdelingen onder de macht van uitzettingsautoriteiten te brengen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die hebben vastgesteld dat rechtmatig verblijvende Dublinclaimanten niet onder de reikwijdte van artikel 50 van de Vreemdelingenwet vallen.
De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was en kent eiser een schadevergoeding toe van € 240,00 voor de onrechtmatige detentie. Daarnaast worden de proceskosten van eiser vergoed, vastgesteld op € 1.002,00. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. de Jong-Nibourg en is openbaar gemaakt op 17 december 2018.