ECLI:NL:RBDHA:2018:16215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
19 februari 2019
Zaaknummer
NL18.19631
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidsbepaling onder het Dublin-systeem

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 november 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. H. Jonker, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat haar asielaanvraag niet in behandeling was genomen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar eiseres aanwezig was met haar kantoorgenoot mr. T. Bruinsma, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. L. Verheijen. Tijdens de zitting was ook een tolk aanwezig.

De rechtbank heeft geoordeeld dat Slovenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres, omdat zij daar geregistreerd is als vreemdeling die internationale bescherming heeft aangevraagd. Eiseres betwistte deze verantwoordelijkheid, maar de rechtbank oordeelde dat haar ontkenning niet opwoog tegen de gegevens uit de Eurodac-database, die bevestigden dat Slovenië de juiste verantwoordelijke lidstaat is. Eiseres had geen bewijs geleverd dat haar registratie in Slovenië onterecht was.

Daarnaast heeft de rechtbank de door eiseres aangevoerde persoonlijke omstandigheden, waaronder suïcidale gedachten en de aanwezigheid van haar zus in Nederland, beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om geen toepassing te geven aan de humanitaire clausule, omdat de omstandigheden onvoldoende waren onderbouwd. Tot slot werd ook de stelling van eiseres dat overdracht naar Slovenië zou leiden tot schending van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie verworpen, omdat er geen bewijs was dat de overdracht onomkeerbare medische gevolgen zou hebben.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.19631
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. Jonker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Verheijen).
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 oktober 2018 (het bestreden besluit) en een verzoek ingediend voor een voorlopige voorziening.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.19632, plaatsgevonden op 28 november 2018 te Breda. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. T. Bruinsma, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig de tolk M. Kurdi
.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen omdat Slovenië verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek.
2. Eiseres stelt dat Slovenië niet de verantwoordelijke lidstaat is omdat eiseres daar nooit asiel heeft aangevraagd. Ze is daar enkel gedwongen om vingerafdrukken af te nemen. Omdat eiseres de Europese Unie is ingereisd via Griekenland, zou dat land als het verantwoordelijke land moeten worden beschouwd.
3. Verweerder is bij zijn beoordeling dat eiseres in Slovenië asiel heeft aangevraagd, afgegaan op de gegevens uit Eurodac: een databank van vingerafdrukken van vreemdelingen die in de Dublinlidstaten zijn geregistreerd, met als doel te helpen vaststellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming [1] . Verweerder is uitgegaan van de code (1) die is toegevoegd aan de vingerafdrukkentreffer, waaruit blijkt dat Slovenië eiseres heeft geregistreerd als een vreemdeling die internationale bescherming in dat land heeft gevraagd [2] . Eisers loutere ontkenning dat zij daar asiel heeft aangevraagd, weegt niet op tegen deze harde informatie. Eiseres heeft ook geen landeninformatie overgelegd waaruit blijkt dat vreemdelingen in Slovenië foutief als asielzoeker worden geregistreerd. Daarbij komt ook nog dat Slovenië het terugnameverzoek van de Nederlandse autoriteiten heeft geaccepteerd. Dat eiseres eerder Griekenland zou zijn ingereisd en dat om die reden Griekenland verantwoordelijk zou zijn, is in het geheel niet onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat Slovenië verantwoordelijk is voor het asielverzoek van eiseres.
4. Vervolgens moet worden beoordeeld of verweerder de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag aan zich had moeten trekken. Eiseres stelt te kampen met suïcidale gedachten, sinds haar echtgenoot haar kinderen heeft afgenomen. Eiseres heeft dit niet met medische stukken nader onderbouwd. Verder heeft eiseres naar voren gebracht dat haar zus in Nederland verblijft en dat zij haar enige steunpilaar is. Ter zitting heeft eiseres aangevuld dat dit haar van suïcide weerhoudt. Verweerder heeft beoordelingsruimte bij de toepassing van de humanitaire clausule. De rechtbank stelt vast dat verweerder de door eiser naar voren gebrachte omstandigheden bij zijn beoordeling heeft betrokken. Ter zitting heeft verweerder bovendien naar voren gebracht dat de gestelde omstandigheden onvoldoende zijn onderbouwd met stukken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid kon komen tot de beslissing om geen toepassing te geven aan de humanitaire clausule.
5. Tot slot is aangevoerd dat overdracht van eiseres leidt tot schending van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Verweerder heeft terecht daartegen ingebracht dat uit de medische stukken niet is gebleken dat de overdracht van eiseres aan Slovenië onomkeerbare medische gevolgen meebrengt. Ter zitting is daar nog aan toegevoegd, dat voor overdracht een fit-to-fly-verklaring is vereist en dat daarmee ook wordt onderzocht of eiseres op dat moment in staat is te reizen. De conclusie is dat niet aannemelijk is geworden dat overdracht van eiseres leidt tot verdragsschending.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Evenhuis, griffier.
Dit proces is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 1 van de Eurodacverordening (Verordening (EU) nr. 603/2013).
2.Artikel 9 van de Eurodacverordening.