ECLI:NL:RBDHA:2018:16214

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
19 februari 2019
Zaaknummer
09/102338-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van pogingen tot doodslag, maar bewezenverklaring van pogingen tot zware mishandeling

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 november 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere misdrijven, waaronder pogingen tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde pogingen tot doodslag, omdat onvoldoende bewijs aanwezig was dat de verdachte zich bewust was van een aanmerkelijke kans op de dood van de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden en de aard van de verwondingen niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van opzet op de dood.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de subsidiair ten laste gelegde pogingen tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 26 mei 2018 in 's-Gravenhage, waar de verdachte met een mes twee slachtoffers heeft verwond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan beide slachtoffers door hen met een mes te steken. De rechtbank heeft daarbij de verklaringen van de slachtoffers en getuigen meegewogen, evenals de medische rapportages die de verwondingen bevestigden.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarbij rekening is gehouden met zijn eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan een van de slachtoffers, die als benadeelde partij was opgetreden. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht om een bedrag van € 1.674,35 te betalen aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/102338-18
Datum uitspraak: 27 november 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in [PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 4 september 2018 (pro forma) en 13 november 2018 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. T. Berger en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A. Boumanjal naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 13 november 2018 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 mei 2018 te 's-Gravenhage een telefoon, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 26 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] toebehoorde:
- heeft gezegd dat hij zijn ( [slachtoffer 1] ') geld wilde, althans woorden van gelijke strekking en/of
- met mes, althans daarop gelijkend voorwerp, in de borst en/of richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 26 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven met een mes, althans daarop gelijkend voorwerp, in de borst en/of in de richting van het lichaam van die Snijdeis heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een daarop gelijkend voorwerp, in de borst en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken
en/of dat mes heeft bewogen terwijl die [slachtoffer 1] het vasthield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 26 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven met een mes, althans daarop gelijkend voorwerp, in de zij en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een daarop gelijkend voorwerp, in de zij en/of arm en/of richting van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 3 primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 primair ten laste gelegde.
3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Daar waar dit aangewezen is, zal de rechtbank nader ingaan op hetgeen door de raadsman is aangevoerd.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
3.3.1
Ten aanzien van feit 1
[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft verklaard dat in de vroege ochtend van het steekincident (zie hierna 3.3.3) zijn telefoon was weggenomen die in zijn rugzak zat die hij had meegenomen naar de slaapkamer. [naam 1] , de broer van de verdachte, heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte de telefoon van [slachtoffer 1] van de salontafel in de woonkamer heeft gepakt. De verdachte heeft ontkend dat hij de telefoon van [slachtoffer 1] heeft meegenomen, en heeft verklaard dat hij slechts zijn eigen telefoon van de salontafel heeft gepakt. Bij de insluitingsfouillering van de verdachte werd een mobiele telefoon aangetroffen, maar dit was niet de telefoon van [slachtoffer 1] .
Gelet op deze feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal van de telefoon, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
3.3.2
Ten aanzien van feit 2
[slachtoffer 1] heeft tegenover de politie verklaard dat de verdachte, vlak voordat hij [slachtoffer 1] in diens borst stak, heeft gezegd: “Ik wil je geld hebben.” Nu er zich – naast deze verklaring van [slachtoffer 1] – in het dossier geen nadere aanwijzingen bevinden dat de verdachte iets dergelijks heeft gezegd, zal de rechtbank de verdachte ook van de onder feit 2 ten laste gelegde poging tot afpersing vrijspreken.
3.3.3
Ten aanzien van de feiten 3 en 4 [1]
Ten aanzien van feit 3
[slachtoffer 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij in de nacht van vrijdag 25 op zaterdag 26 mei 2018 samen met [bijnaam] (de rechtbank begrijpt: [naam 1] , hierna: [naam 1] ) uit is geweest in Den Haag. [slachtoffer 1] is met [bijnaam] mee gegaan naar zijn woning, waar hij op de bank in slaap is gevallen. [slachtoffer 1] werd wakker doordat de broer van [bijnaam] (de rechtbank begrijpt: de verdachte) de woning binnenkwam. De verdachte zei tegen [slachtoffer 1] dat hij in de slaapkamer kon gaan liggen. Daarop is [slachtoffer 1] naar de slaapkamer gegaan, op bed gaan liggen en direct in slaap gevallen. Op een gegeven moment werd hij wakker gemaakt en zag hij dat de verdachte over hem heen gebogen stond. De verdachte had een mes in zijn hand, waarmee hij een prikje gaf tegen de borst van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] ging rechtop zitten. Hij dacht dat de verdachte een grapje maakte, omdat de verdachte moest lachen. Vervolgens stak de verdachte nog een keer met het mes. [slachtoffer 1] voelde nattigheid op zijn borst en is opgestaan. Omdat [slachtoffer 1] dacht dat de verdachte hem nog een keer wilde steken, heeft hij met zijn linkerhand het mes bij het scherpe gedeelte vastgepakt en is hij zich gaan verweren. De verdachte is weggerend. Vervolgens heeft [slachtoffer 1] bij de buren aangebeld en zij hebben de politie gebeld. [2]
Getuige [naam 1] heeft verklaard dat hij op de bank lag te slapen en wakker schrok doordat zijn broer (de rechtbank begrijpt: de verdachte) over hem heen gebogen stond. [naam 1] had het vermoeden dat zijn broer onder invloed was van drugs. Hij zag dat zijn broer wegliep en de slaapkamer binnen ging waar [slachtoffer 1] lag te slapen. Kort hierna hoorde hij [slachtoffer 1] (in het Engels) roepen: “kalm, blijf kalm.” [naam 1] is naar de slaapkamer gelopen om te zien wat er aan de hand was. Toen hij de slaapkamer binnen kwam, zag hij dat [slachtoffer 1] rechtop in bed zat. Zijn broer stond dicht bij [slachtoffer 1] , over hem heen. Ter hoogte van de borst van [slachtoffer 1] zag hij een bloedvlek. [naam 1] schrok hier zo van dat hij direct de woning uit is gevlucht. [naam 1] was bang dat [slachtoffer 1] dood zou gaan en dat zijn broer hem ook dood zou steken. [3]
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij met het mes de slaapkamer is ingelopen en dat het dit mes is geweest waarmee [slachtoffer 1] is verwond.
Door een verbalisant is geconstateerd dat [slachtoffer 1] een snee had in zijn borst (linkerzijde) en dat hij een diepe snee had in zijn linkerhand. [4] Ook uit de medische informatie die naderhand door de politie is opgevraagd blijkt dat [slachtoffer 1] een steekverwonding aan zijn borstkas en zijn linkerhand had. De linkerhand moest worden geopereerd om de pezen en zenuwen te herstellen. De duur van de genezing is op 12 weken geschat. [5]
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat de verdachte in de (vroege) ochtend van 26 mei 2018 naar de woning van zijn broer is gegaan en daar, in de slaapkamer van de woning, [slachtoffer 1] met een mes in de borst heeft gestoken. In reactie daarop heeft [slachtoffer 1] het mes met zijn linkerhand bij het lemmet vastgepakt, waardoor [slachtoffer 1] ook aan zijn hand gewond is geraakt. Gelet op de snijwond aan zijn hand, moet de verdachte het mes hebben bewogen terwijl [slachtoffer 1] het lemmet vast had.
De verklaring van de verdachte dat hij slechts zichzelf met het mes wilde verwonden (automutilatie) en dat hij niet wist dat [slachtoffer 1] in de slaapkamer aanwezig was, maar dat [slachtoffer 1] bij het zien van het mes uit een schrikreactie naar hem toe kwam en het mes beetgreep als gevolg waarvan de verwondingen zijn ontstaan, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Hoewel de verklaring van de verdachte misschien kan passen bij het letsel dat bij [slachtoffer 1] is geconstateerd, valt het door de verdachte geschetste scenario niet te rijmen met de verklaringen die door [slachtoffer 1] en de broer van de verdachte zijn afgelegd. Daaruit volgt immers dat de verdachte wist dat hij [slachtoffer 1] in de slaapkamer aan zou treffen. Bovendien hebben zij beiden verklaard dat zij hebben gezien dat de verdachte over [slachtoffer 1] heen gebogen stond. Deze houding past niet bij de reactie waarover de verdachte heeft verklaard. Het past daarentegen wel binnen de context van het toebrengen van steekverwondingen. De rechtbank zal het door de verdachte aangevoerde alternatieve scenario dan ook als niet aannemelijk ter zijde schuiven.
Ten aanzien van feit 4
[slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 26 mei 2018 op de Doubletstraat te Den Haag, na een bezoek aan de prostituees, door de verdachte werd aangesproken. De verdachte vroeg [slachtoffer 2] wat er aan de hand was en [slachtoffer 2] vertelde hem dat hij zijn geld terug wilde krijgen van de prostituees. Vervolgens is [slachtoffer 2] weggelopen en verderop op een bankje gaan zitten. Na ongeveer een minuut kwam de verdachte aangelopen en ging links naast [slachtoffer 2] op het bankje zitten. [slachtoffer 2] zag dat de verdachte een groot mes in zijn hand had. Vanuit het niets stak de verdachte [slachtoffer 2] met het mes in zijn linker zij, ter hoogte van zijn ribben. [slachtoffer 2] schrok en probeerde zich te verdedigen. Vervolgens stak de verdachte [slachtoffer 2] nog een keer, ditmaal in zijn linker bovenarm. Hierna rende de verdachte weg. De politie is ter plaatse gekomen. [slachtoffer 2] is met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. [6]
Getuige [naam 2] heeft verklaard dat zij bij haar man achterop de scooter over de Stille Veerkade reed. Zij zag dat twee mannen vanuit de Doubletstraat kwamen gelopen. De voorste was een blanke man (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) en achter hem liep een donkere man (de rechtbank begrijpt: de verdachte). [naam 2] zag dat de twee mannen op een bankje gingen zitten. Vervolgens zag zij dat de donkere man een mes vasthield en de blanke man in diens zij stak. Hierna liep de donkere man weg in de richting van de Stille Veerkade. [7]
Getuige [naam 3] heeft verklaard dat zij aan het werk was in de Doubletstraat. Rond 9:30 uur zag zij een blanke man (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) langs lopen in de richting van de Paviljoensgracht. Enkele seconden later zag zij een donkere man (de rechtbank begrijpt: de verdachte) langs rennen in de richting van de Paviljoensgracht. De donkere man had een groot mes in zijn rechterhand. Hierop is [naam 3] achter de man aangelopen. Zij zag dat de donkere man de blanke man met het mes in diens zij stak. Daarna liep de donkere man weg in de richting van de Stille Veerkade. [naam 3] is naar het slachtoffer gelopen en zag dat hij gewond was aan zijn zij en zijn arm. [8]
Omstreeks 9:40 uur is de verdachte door de politie aangehouden op de Stille Veerkade. Hij had op dat moment een mes bij zich. [9]
Uit de naderhand door de politie opgevraagde medische informatie blijkt dat [slachtoffer 2] een steekverwonding had aan de linker flank. Gelet op de locatie van de steekwond is een CT-scan gemaakt, hieruit bleek dat er geen inwendige letsels in de buik- of borstholte waren. [10]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer 2] . [11]
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen, zoals hierboven weergegeven, volgt dat de verdachte op 26 mei 2018 [slachtoffer 2] nabij de Doubletstraat in Den Haag heeft gestoken in diens zij (ter hoogte van de ribben) en bovenarm.
Het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte
Voor bewezenverklaring van de onder 3 primair en 4 primair ten laste gelegde pogingen tot doodslag dient steeds opzet op de dood van het slachtoffer aanwezig te zijn. Hiervoor is tenminste nodig dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg door zijn handelen zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt vast dat uit de geneeskundige verklaringen die ten aanzien van beide aangevers zijn opgesteld, niet blijkt tot welke diepte of met welke kracht de steekverwondingen zijn toegebracht, in welke richting er is gestoken en of door het toebrengen van deze steekverwondingen risico op overlijden is ontstaan of kon ontstaan. Het dossier bevat geen (nadere) letselinterpretatierapporten. Ook de constateringen van de verbalisanten geven niet meer duidelijkheid over de aard van de verwondingen van de afzonderlijke slachtoffers. De rechtbank is van oordeel dat gelet op voornoemde feitelijkheden onvoldoende is vast komen te staan dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van de slachtoffers, waaraan de verdachte zich willens en wetens zou hebben blootgesteld. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de onder 3 primair en 4 primair ten laste gelegde pogingen tot doodslag.
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde pogingen tot zware mishandeling wel bewezen. De verdachte heeft beide aangevers (meermalen) in het bovenlichaam gestoken, een plaats in het lichaam waar zich meerdere vitale organen bevinden. Uit algemene ervaringsregels volgt dat daarmee het risico bestaat op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Naar aanleiding van de locatie van de steekverwonding is bij [slachtoffer 2] ook daadwerkelijk een CT-scan gemaakt om (ernstig) inwendig letsel uit te kunnen sluiten. Ook het bewegen van een mes terwijl dit bij het lemmet wordt vastgehouden kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel, aangezien er pezen, zenuwen of aders geraakt kunnen worden en dit blijvende schade tot gevolg kan hebben. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het handelen van de verdachte ook naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer is gericht op een bepaald gevolg, te weten het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat niet anders kan worden geoordeeld dan dat de verdachte door aldus te handelen bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij de aangevers heeft aanvaard. De verdachte heeft daarmee het voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangevers.
Conclusie van de rechtbank
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft getracht [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes in zijn borst te steken en het mes te bewegen terwijl die [slachtoffer 1] het lemmet daarvan in zijn hand vasthield. Tevens acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft getracht [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes in zijn zij en bovenarm te steken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
3. subsidiair
hij op 26 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, in de borst van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en dat mes heeft bewogen terwijl die [slachtoffer 1] het vasthield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4. subsidiair
hij op 26 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, in de zij en arm van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat bij een eventuele bewezenverklaring van de feiten 3 subsidiair en 4 subsidiair een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden passend zou zijn, gelet op de LOVS-oriëntatiepunten. Verder heeft hij verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op één ochtend tweemaal schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling. In de woning van zijn broer heeft de verdachte [slachtoffer 1] , die op dat moment op bed zat, in diens borst gestoken en diens hand verwond. Enkele uren later heeft de verdachte midden op straat en in aanwezigheid van meerdere omstanders, [slachtoffer 2] in diens borst en bovenarm gestoken. Beide slachtoffers moesten in het ziekenhuis aan hun verwondingen worden behandeld. De verdachte heeft door aldus te handelen op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Met zijn handelen heeft hij hen en omstanders de nodige angst aangejaagd. Het is algemeen bekend dat een gebeurtenis als deze grote emotionele impact heeft op de slachtoffers. Daarbij kan dit soort gewelddadig optreden in het openbaar in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid versterken.
De persoon van de verdachte
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 8 oktober 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Daarnaast is de verdachte veroordeeld vanwege het als ongewenst vreemdeling verblijven in Nederland.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van twee Pro Justitia rapportages betreffende de verdachte van 21 juli 2018 en 23 juli 2018, opgesteld door [naam 4] (psychiater) en [naam 5] (arts-assistent psychiatrie) respectievelijk [naam 6] (GZ-psycholoog). Zij concluderen dat bij de verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van cocaïne en alcohol. Ook zijn er antisociale persoonlijkheidstrekken bij hem waargenomen. Vanwege het ontbreken van gegevens van vóór het 15e levensjaar van de verdachte kan de diagnose ‘antisociale persoonlijkheidsstoornis’ niet worden gesteld. Voornoemde stoornis was tijdens het plegen van de ten laste gelegde feiten aanwezig, waardoor er sprake is van verminderde toerekenbaarheid.
De rechtbank is gelet op de conclusies van de deskundigen van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten verminderd aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 22 augustus 2018, opgesteld door [naam 7] (reclasseringswerker). Hieruit volgt dat bij de verdachte sprake is van zowel psychische- als middelenproblematiek, waarbij de status van de verdachte als ongewenst vreemdeling, de veranderingen in zijn gedrag en zijn huidige situatie complicerende factoren zijn. De reclassering ziet weinig beschermende factoren, behalve een redelijke motivatie tot behandeling en ondersteuning van zijn familie. In Nederland is voor de verdachte geen toekomst mogelijk, omdat hij geen aanspraak kan maken op reguliere voorzieningen als huisvesting, werk en/of uitkering. Dit alles maakt dat de reclassering de kans op recidive hoog inschat. Om het recidiverisico te verminderen acht de reclassering een klinische behandeling geïndiceerd. Echter, gelet op de status van de verdachte als ongewenst vreemdeling is een dergelijke behandeling binnen een voorwaardelijk kader niet haalbaar.
De straf
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafsoort en de hoogte van de straf rekening met de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede het feit dat de verdachte in het verleden eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict, acht de rechtbank een gevangenisstraf passend en geboden, en wel voor de duur van twaalf maanden. De rechtbank ziet evenwel geen mogelijkheid een deel van de straf voorwaardelijk aan de verdachte op te leggen gelet op zijn status als ongewenst vreemdeling en zijn verplichting het land na detentie te verlaten.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer 1] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding van € 18.198,58. De vordering strekt tot vergoeding van zowel de materiële- als immateriële schade, en bestaat uit de volgende schadeposten:
- kledingschade en gestolen goederen € 906,-;
- medische kosten € 155,83;
- ziekenhuisdaggeldvergoeding (8 dagen) € 240,-;
- telefoon-, kopieer- en portokosten € 50,-;
- huishoudelijke hulp € 1.462,80;
- zelfwerkzaamheid € 53,22;
- reiskosten € 330,73;
- immateriële schade € 15.000,-.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor zover deze ziet op de vervangingskosten van de weggenomen telefoon, de telefoon-, kopieer- en portokosten en de reiskosten. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade acht hij een bedrag van € 2.500,- passend.
De schadeposten ziekenhuisdaggeldvergoeding, huishoudelijke hulp en zelfwerkzaamheid acht de officier van justitie onvoldoende onderbouwd, zodat de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Voorts heeft hij ten aanzien van de vordering verzocht de wettelijke rente toe te wijzen en daarnaast de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een aantal schadeposten niet betwist, te weten: de broek, de medische kosten en de reiskosten. De telefoon-, kopieer- en portokosten zijn gedeeltelijke toewijsbaar, aldus de raadsman.
Met betrekking tot de huishoudelijke hulp en de zelfwerkzaamheid heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd, dit maakt dat de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
De ziekenhuisdaggeldvergoeding dient te worden afgewezen, aangezien deze kosten niet direct door de benadeelde zijn gemaakt.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze ziet op de
vervangingskosten van de broek(€ 19,00) en de
medische kosten(€ 155,83), is door de verdediging niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal dit deel van de vordering toewijzen. De post
kledingschade en gestolen goederenzal voor het overige worden afgewezen.
De rechtbank zal, voor zover de vordering ziet op de post
ziekenhuisdaggeldvergoeding, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, gelet op de gemotiveerde betwisting, nu een ziekenhuisdaggeldvergoeding is bedoeld ter dekking van de in het ziekenhuis gemaakte kosten en het bestaan van deze schade onvoldoende is onderbouwd. Ook de schadeposten
telefoon-, kopieer- en portokosten,
huishoudelijke hulp,
zelfwerkzaamheiden
reiskostenzijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd, gelet op de gemotiveerde betwisting. De rechtbank zal de benadeelde partij ook ten aanzien van deze schadeposten niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding. Het zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen voornoemde schadeposten alsnog te onderbouwen. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, naar billijkheid een bedrag van € 1.500,- toewijzen, nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van in totaal € 1.674,35
(€ 174,83 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade). De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 26 mei 2018, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank aan de hand van het ‘Liquidatietarief rechtbank en gerechtshoven’ begroot op 230,50 (gebaseerd op 0,5 punt in een zaak met een geldswaarde beneden € 10.000,- in hoofdsom), en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte voor het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.674,35, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 mei 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36f, 45, 57, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 3 subsidiair en 4 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 3 subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 4 subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] een bedrag van € 1.674,83, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 mei 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering, voor zover deze ziet op de schadeposten: ziekenhuisdaggeldvergoeding, telefoon-, kopieer- en portokosten, huishoudelijke hulp, zelfwerkzaamheid en reiskosten, en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.674,83, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 mei 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 26 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.J. van As, voorzitter,
mr. A.J. Japenga, rechter,
mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.L.D. Timmermans, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 november 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018138272, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag Centrum, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 328).
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , blz. 24-25.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , blz. 38 t/m 40.
4.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 42.
5.Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring, d.d. 25 mei 2018 en een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring, d.d. 19 juni 2018.
6.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , blz. 86-87.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , blz. 89-90.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] , blz. 98-99.
9.Proces-verbaal van aanhouding, blz. 12-13 en proces-verbaal sporenonderzoek, blz. 286 t/m 289.
10.Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring, d.d. 4 juni 2018, blz. 154.
11.De verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 13 november 2018.