Overwegingen
1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] , [geboortedatum 2] , [geboortedatum 3] , [geboortedatum 4] , [geboortedatum 5] , [geboortedatum 6] en [geboortedatum 7] en de Somalische nationaliteit te bezitten. Ten behoeve van hen zijn door referente, die hun biologische moeder stelt te zijn, aanvragen ingediend om verlening van een mvv in het kader van nareis. Binnen drie maanden nadat aan haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, heeft zij daarvoor verzoeken om advies ingediend die met het oog op de aanvraagtermijn gelijk worden gesteld met een aanvraag.
2. Bij besluit van 30 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen afgewezen omdat de identiteit van eisers en de familierechtelijke relatie met referente niet aannemelijk is gemaakt. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
3. Op wat eisers daartegen aanvoeren wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), voor zover van belang, kan een verblijfsvergunning asiel worden verleend aan de minderjarige kinderen van de vreemdeling aan wie een asielvergunning is verstrekt indien deze op het tijdstip van diens binnenkomst behoorden tot diens gezin en binnen drie maanden zijn nagereisd.
5. Volgens C1/4.4.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000, voor zover van belang, moet de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw zijn identiteit en de gestelde familierelatie aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding, of een ander officieel en door de autoriteiten afgegeven document dat zijn identiteit aantoont, en, voor zover van toepassing, met een document dat de familierechtelijke relatie tussen het kind en de ouder aantoont. Als de vreemdeling dat niet kan, moet hij aannemelijk maken dat dit niet aan hem is toe te rekenen (bewijsnood).
6. Na het primaire besluit heeft verweerder een nieuwe gedragslijn aangenomen voor het beoordelen van nareiszaken. Deze houdt - kort weergegeven - in dat verweerder ook andere bewijsmiddelen dan officiële documenten in zijn beoordeling betrekt, ongeacht de vraag naar bewijsnood. Deze kunnen aanleiding geven tot nader onderzoek. Daarbij wordt in aanmerking genomen of de vreemdeling een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van officiële documenten, of bedoelde andere bewijsmiddelen substantieel bewijs opleveren en of er sprake is van contra-indicaties. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1508) geoordeeld dat deze gedragslijn in overeenstemming is met artikel 11, tweede lid, van de Richtlijn 2003/86/EG (Gezinsherenigingsrichtlijn). 7. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte aan hen heeft tegengeworpen dat zij hun identiteit niet aannemelijk hebben gemaakt. Daarbij wijzen zij erop dat zij kopieën van hun in Mogadishu afgegeven paspoorten hebben overgelegd, die zijn geaccrediteerd door de Somalische ambassade in Brussel, en dat de Somalische regering wordt erkend door de Nederlandse Staat.
8. De rechtbank volgt eisers niet in deze stelling. Daartoe is redengevend dat verweerder in het bestreden besluit al gemotiveerd heeft overwogen dat het enkele feit dat de Somalische regering wordt erkend nog niet betekent dat de inhoud van de paspoortkopieën zondermeer als waarheid zou moeten worden aangenomen, temeer daar niet in geschil is dat er in Somalië geen fatsoenlijk registratiesysteem is. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat de accreditatie van de Somalische ambassade hen niet kan baten, nu hun paspoorten niet door deze ambassade zijn opgemaakt. Eisers onderbouwen niet waarom deze motivering van verweerder geen stand zou kunnen houden.
9. Eisers voeren verder aan dat verweerder in strijd heeft gehandeld met diens nieuwe gedragslijn door niet aan eisers tegemoet te komen door het aanbieden van een DNA-test. Ook daarin kunnen eisers niet worden gevolgd. Verweerder heeft namelijk niet volstaan met de vaststelling dat geen officiële documenten zijn overgelegd. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte overwogen dat met de paspoortkopieën, de accreditatie en de overgelegde huwelijksfoto’s onvoldoende indicatief bewijs voorhanden is om over te gaan tot het doen van nader onderzoek naar de identiteit van eisers.
10. Verweerder heeft bewijsnood aangenomen ten aanzien van het overleggen van officiële documenten die de familierelatie tussen eisers en referente aantonen. Verweerder heeft echter hierin geen aanleiding gezien om een DNA-onderzoek op te starten vanwege het ontbreken van toestemmingsverklaringen van de achterblijvende vader van eisers. Eisers hebben eerst bij de aanvulling op hun beroepsgronden alsnog toestemmingsverklaringen overgelegd, alsmede foto’s waarop zij met hun vader te zien zouden zijn en foto’s van het paspoort van vader.
11. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat hierin geen aanleiding kan worden gezien om van het bestreden besluit terug te komen. Immers dient de rechtbank het bestreden besluit te beoordelen naar de feiten en omstandigheden zoals die waren ten tijde van het nemen van dat besluit. Daarnaast hebben eisers niet onderbouwd hoe het mogelijk is dat hun vader nu in staat zou zijn om gehoor te geven aan een radio-oproep van eisers, terwijl hij eerder volgens eisers spoorloos verdwenen was. Verder is uit de door eisers overgelegde afschriften van tracingverzoeken aan het Rode Kruis niet op te maken dat die daadwerkelijk zien op de persoon van hun vader en is niet gebleken van overige inspanningen om de vader te traceren. Aldus heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ook op dit punt in overeenstemming gehandeld met zijn nieuwe gedragslijn, en met de Werkinstructie 2018/1 die eisers hebben ingeroepen.
12. Eisers beroepen zich op het gelijkheidsbeginsel omdat eerder aan een zoon van referente uit een eerder huwelijk wel een mvv is verstrekt terwijl een toestemmings-verklaring van de achterblijvende vader ontbrak en daarvoor geen goede verklaring was gegeven. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder goed heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van gelijke gevallen. In het geval waar eisers op doelen was sinds december 1999 geen contact meer tussen de vader enerzijds en referente en de zoon anderzijds, terwijl in het geval van eisers tot aan het vertrek van referente wel sprake was van contact.
13. Eisers voeren aan dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de artikelen 5, vijfde lid, van de Richtlijn 2003/86/EG (Gezinsherenigingsrichtlijn) en 7 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Daarin is neergelegd dat terdege rekening moet worden gehouden met de belangen van minderjarige kinderen en dat er een recht bestaat op eerbiediging van het gezinsleven. Verweerder heeft echter met juistheid overwogen dat een en ander niet zover strekt dat aan eisers met voorbijgaan aan de voorwaarden voor gezinshereniging mvv’s zouden moeten worden verstrekt. Deze voorwaarden zijn immers evenzeer in het leven geroepen in het belang van kinderen, nu deze ertoe strekken te voorkomen dat kinderen onrechtmatig worden onttrokken aan het gezag van degene aan wie het gezag van het kind toekomt.
14. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat eisers hun identiteit en hun familierelatie met referente onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt. Omdat zij daarmee niet voldoen aan de voorwaarden voor het verlenen van een mvv, zijn de aanvragen terecht afgewezen.
15. Uit het voorgaande blijkt dat verweerder dit aanstonds heeft kunnen concluderen uit het bezwaarschrift, gelezen in samenhang met het primaire besluit. Verweerder heeft daarom kunnen afzien van het horen in bezwaar conform artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.