ECLI:NL:RBDHA:2018:16207

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2018
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
AWB 18/6052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese nareiziger

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder) en een Eritrese eiseres (eiseres) die een aanvraag had ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De aanvraag was afgewezen omdat eiseres niet de benodigde toestemmingsverklaring van haar biologische ouders had overgelegd en de familierechtelijke relatie met de referent niet was aangetoond. Eiseres had in beroep aangevoerd dat zij geen documenten kon overleggen die het overlijden van haar vader bevestigden, omdat er geen overlijdensakte was opgemaakt. De rechtbank oordeelde dat verweerder de afwijzing van de aanvraag voldoende had gemotiveerd en dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij de benodigde documenten niet kon verkrijgen. De rechtbank verwees naar het algemeen ambtsbericht over Eritrea, waaruit bleek dat sterfgevallen geregistreerd worden en dat er mogelijkheden zijn om overlijdensakten te verkrijgen. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht geen bewijsnood had aangenomen en dat de aanvraag op goede gronden was afgewezen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/6052
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 28 december 2018 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] 2001, van Eritrese nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2018 heeft verweerder de aanvraag van 27 november 2017, ingediend door [referent] (referent), om aan eiseres een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen voor het doel “nareizigers asiel” voor verblijf bij referent, afgewezen.
Bij besluit van 19 juli 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 6 november 2018 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is met afbericht niet verschenen.

Overwegingen

Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat toerekenbaar geen toestemmingsverklaring is overgelegd en omdat de familierechtelijke relatie met referent niet is aangetoond. In het bestreden besluit is dit standpunt gehandhaafd. Volgens verweerder heeft eiseres noch referent aangetoond dat haar biologische vader is overleden en/of dat haar biologische moeder blijvend is vermist. Het gestelde overlijden van de biologische vader en de gestelde vermissing van de biologische moeder van eiseres zijn namelijk niet met officiële en ook niet met indicatieve documenten aangetoond. Evenmin heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van deze documenten haar niet is toe te rekenen. Verweerder neemt op deze punten geen bewijsnood aan omdat uit het algemeen ambtsbericht Eritrea van 2017 blijkt dat sterfgevallen in een databank worden geregistreerd en dat de Sub-Zoba vervolgens een overlijdensakte kan uitprinten met alle relevante gegevens. Gelet hierop gaat verweerder ervan uit dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en haar biologische ouder(s) nog altijd bestaat. Niet is aangetoond dat de biologische ouders van eiseres niet in staat waren om voor haar te zorgen. En zelfs al zou dat zo zijn, dan nog blijkt uit de relevante Eritrese wetgeving dat de wettelijke voogdij bij andere familieleden komt te liggen dan bij referent. Los hiervan is ook de feitelijke invulling en afhankelijkheid van de gestelde pleegouder - pleegkindrelatie niet aannemelijk gemaakt. Evenmin is de gestelde pleegouder -pleegkindrelatie op andere wijze aannemelijk gemaakt.
Eiseres voert aan dat geen documenten konden worden overgelegd van het overlijden van haar vader omdat geen overlijdensakte is opgemaakt. Referent kan vanwege zijn illegale vlucht uit Eritrea onmogelijk alsnog een overlijdensakte krijgen van de autoriteiten nu deze hem vanwege dit misdrijf geen medewerking zullen verlenen bij de afgifte daarvan. Referent stelt zich verder op het standpunt dat verweerder ook ten aanzien van zijn zus (moeder van eiseres) ten onrechte geen bewijsnood aanneemt. Verweerder gaat voorbij aan de feitelijke situatie. De zus van referent is immers spoorloos verdwenen. Afgezien van de mededeling van dorpsbewoners dat zij in Ethiopië is gesignaleerd zijn er geen aanknopingspunten waar hij zijn zus moet zoeken en lagen verdere inspanningen om zijn zus te zoeken bij gebreke van enige aanwijzing waar te zoeken in Ethiopië niet in de rede.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
In C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
De IND verleent geen mvv voor gezinshereniging in het kader van nareis, als de achterblijvende biologische ouder(s) geen toestemmingsverklaring heeft afgegeven met het oog op vertrek van de kinderen naar Nederland.
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) uitsluitend als
- de referent documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder geen toestemmingsverklaring kan overleggen;
- de referent aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de referent het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen;
- de kinderen voldoen aan de overige voorwaarden uit deze paragraaf (C2/4.1 Vc).
3.2.
Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 mei 2018 (onder meer ECLI:NL:RVS:2018:1508) volgt dat verweerder, als hij een aanvraag in het kader van nareis afwijst, deugdelijk moet motiveren waarom die aanvraag, gelet op de overgelegde officiële en onofficiële documenten en afgelegde verklaringen, niet voor inwilliging in aanmerking komt. Daarnaast moet verweerder, als sprake is van substantieel bewijs van de gestelde gezinsband, nader onderzoek aanbieden, bijvoorbeeld in de vorm van een DNA-onderzoek of (identificerende) gehoren.
3.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag van eiseres voldoende deugdelijk gemotiveerd afgewezen wegens het ontbreken van de toestemmingsverklaring van haar biologische ouders. Daarbij heeft verweerder terecht van belang geacht dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij deze niet (alsnog) kan overleggen. Eiseres heeft haar stelling dat haar biologische vader is overleden namelijk in het geheel niet onderbouwd. Dit terwijl uit het algemeen ambtsbericht blijkt dat een sterfgeval in de databank van de verantwoordelijke Sub-Zoba wordt geregistreerd en dat de Sub-Zoba vervolgens een overlijdensakte kan uitprinten met alle relevante gegevens. Verder komt uit het ambtsbericht naar voren dat de Kebabi overheden (Mmhidar Kebabi) familieregisters hebben, waarin met de hand alle belangrijke gegevens van een gezin worden opgeschreven. Wijzigingen in de burgerlijke staat van een gezinslid (zoals huwelijk, geboorte en overlijden) moeten daarin worden geregistreerd. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht geconcludeerd dat een sterfgeval in Eritrea wel degelijk wordt geregistreerd en dat een akte van overlijden opgemaakt kan worden. Ditzelfde geldt voor het bewijs van voogdij in Eritrea. Blijkens het ambtsbericht worden er door de Sub-Zoba op basis van rechtbankuitspraken voogdijverklaringen afgegeven. Hierop staat de reden van de voogdij, het besluit van de rechtbank en aan wie de voogdij wordt toegekend.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aan eiseres kunnen tegenwerpen dat niet is aangetoond dat geen overlijdensakte of voogdijverklaring is verstrekt of dat eiseres en\of referent niet alsnog aan dergelijke documenten zouden kunnen komen, al dan niet met behulp van achtergebleven familie of andere nog in Eritrea wonende bekenden. De enkele verklaring van referent dat het niet gebruikelijk is om dergelijke documenten op te vragen, volstaat niet. Te meer nu referent stelt dat eiseres mede hierdoor deel uit is gaan maken van zijn gezin en er dan -gelet op de registratieplicht die in Eritrea geldt- een en ander geregeld had moeten worden om dit administratief vast te leggen. Gelet hierop is het niet overleggen van officiële documenten betreffende het overlijden van de biologische vader en de voogdij, alsmede het niet overleggen van onofficiële en indicatieve stukken met betrekking tot de gestelde familierechtelijke relatie aan referent en/of eiseres toe te rekenen. Te meer nu referent geen afdoende verklaring heeft gegeven wat de reden is dat de door referent gestelde gang van zaken een andere is dan wat uit het ambtsbericht blijkt.
Verweerder heeft naar oordeel van de rechtbank voorts niet ten onrechte aan referent tegengeworpen dat hij geen enkel document of indicatief bewijs heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij pogingen heeft ondernomen om zijn zus op te sporen, bijvoorbeeld door navraag te doen bij dorpsbewoners, de lokale autoriteiten of het Rode Kruis.
3.4.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte geen bewijsnood heeft aangenomen. Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven verklaringen voor het ontbreken van de relevante documenten geen aanleiding hoeven zien eiseres en/of referent aanvullend onderzoek aan te bieden, zoals een identificerend gehoor.
4. Nu eiseres het overlijden van haar biologische vader en de vermissing van haar biologische moeder niet aannemelijk heeft gemaakt, heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiseres geen toestemmingsverklaringen heeft overgelegd en heeft verweerder reeds daarom de aanvraag op goede gronden afgewezen. De beoordeling door verweerder is voorts in overeenstemming met de vaste gedragslijn zoals omschreven en geaccordeerd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar hiervoor genoemde uitspraken van 16 mei 2018. Verweerder heeft de afwijzing van de onderhavige aanvraag immers niet louter gebaseerd op het ontbreken van (officiële) bewijsstukken maar heeft ook de verklaringen van eiseres en referent hierover bij haar beoordeling betrokken.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 december 2018.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel