ECLI:NL:RBDHA:2018:16205

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2018
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
AWB 17/13351
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van niet geslaagd inburgeringsexamen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Marokkaanse eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat zij niet geslaagd was voor het inburgeringsexamen. De rechtbank ontving het beroepschrift van de eiseres op 28 juli 2017, nadat de staatssecretaris op 3 juli 2017 het bezwaar van de eiseres ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 19 december 2017 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de eiseres aanvoerde dat haar individuele omstandigheden niet correct waren beoordeeld door de staatssecretaris.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat de eiseres niet voldeed aan het inburgeringsvereiste. De eiseres had het inburgeringsexamen driemaal afgelegd, maar was voor alle onderdelen niet geslaagd. De rechtbank vond dat de staatssecretaris voldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de eiseres, waaronder de medische situatie van haar referent, maar dat deze omstandigheden niet voldoende waren om een ontheffing van het inburgeringsvereiste te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat er geen acute noodzaak was voor de aanwezigheid van de eiseres in Nederland en dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de aanvraag af te wijzen.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het inburgeringsexamen en de voorwaarden waaronder ontheffing kan worden verleend, waarbij individuele omstandigheden van de aanvrager zorgvuldig moeten worden afgewogen tegen de geldende wet- en regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/13351
V-nummer: [xxx.xxx.xxxx]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 8 januari 2018 in de zaak tussen
[naam eiseres] ,
geboren op [geboortedatum] 1965, van Marokkaanse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde mr. D. Schaap),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, rechtsopvolger van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde mr. C.A.H. Kroes).

Procesverloop

Met het besluit van 23 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 22 december 2016 om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van de procedure Toegang en Verblijf afgewezen. Verweerder heeft het daartegen gemaakte bezwaar met het besluit van 3 juli 2017 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 28 juli 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2017. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Eiseres heeft een aanvraag om toelating en verblijf ingediend voor verblijf bij haar [echtgenoot] (de referent). Bij de aanvraag heeft eiseres de uitslag van het inburgeringsexamen overgelegd, wat zij op 9 januari 2017 heeft afgelegd. Eiseres heeft voor alle onderdelen een score 1, niet geslaagd, behaald en verweerder verzocht om haar met verwijzing naar onder meer de medische situatie van de referent ontheffing te verlenen van de verplichting het inburgeringsexamen af te leggen.
1.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag om een mvv afgewezen. Verweerder heeft ook bepaald dat eiseres niet vrijgesteld wordt van het inburgeringsvereiste.
1.3.
In de bezwaartermijn heeft eiseres op 20 april 2017 nogmaals het inburgeringsexamen afgelegd en wederom op alle onderdelen een 1 gescoord.
Standpunten van partijen
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard, omdat eiseres niet heeft voldaan aan het inburgeringsvereiste en ook geen ontheffing voor het inburgeringsvereiste heeft gekregen. Verweerder heeft de individuele omstandigheden van eiseres bij het besluit betrokken.
3. Eiseres stelt in beroep dat verweerder haar individuele omstandigheden met de verwijzing naar de afwezigheid van een urgente en acute situatie van de referent heeft getoetst aan een onjuist criterium. Daarnaast blijkt uit de verklaring van Institut KIMACS dat eiseres onvoldoende en beperkte intellectuele capaciteit heeft, waardoor zij problemen ondervindt bij het leren van Nederlands, wat volgens eiseres wordt bevestigd door de behaalde scores voor het examen. Ten slotte voert eiseres aan dat het bestreden besluit strijdig is met de richtlijn 2003/86 EG (Gezinsherenigingsrichtlijn) en het arrest ‘K en A’ van het Hof van Justitie van de Europese Unie. [1]
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
De rechtbank volgt niet het standpunt van eiseres dat verweerder een onjuist criterium heeft gehanteerd. Verweerder heeft in zijn beslissingen in primo en beroep, herhaald op de zitting, verwezen naar het criterium in paragraaf B1/4.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). [2] Naar het oordeel van de rechtbank is dit beleid in overeenstemming met de Gezinsherenigingsrichtlijn en het arrest ‘K en A’.
4.2.
Verweerder heeft een integrale afweging gemaakt van de bijzondere omstandigheden van eiseres. Daarbij heeft verweerder de (medische) situatie van de referent betrokken - zoals aangevoerd door eiseres en voorzien van producties - en de al dan niet geleverde inspanningen en intellectuele capaciteiten van eiseres. De rechtbank stelt vast dat de referent overdag thuiszorg heeft en ’s nachts van een noodalarmering gebruik kan maken. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is aangetoond dat reeds op grond van de (medische) informatie van de referent er sprake zou zijn van een dusdanig urgente en acute situatie bij de referent dat de aanwezigheid van eiseres in Nederland is vereist. Daarnaast heeft eiseres nu driemaal het inburgeringsexamen gedaan en heeft zij consequent voor alle onderdelen een 1 gescoord. Onduidelijk is wat de kwaliteit is van het instituut waarbij eiseres stelt onderwijs te hebben gevolgd, omdat niet is gebleken dat het instituut is geaccrediteerd. Ook zijn er geen aanwijzingen dat eiseres na het zakken voor het eerste examen nog onderwijs heeft gevolgd ter voorbereiding van het tweede en derde examen op respectievelijk 9 januari en 20 april 2017. Dit duidt volgens de rechtbank niet op het verrichten van enige inspanning om het examen voor te bereiden of hiervoor te slagen. Ten slotte is naar het oordeel van de rechtbank niet overtuigend gebleken dat eiseres zodanige beperkte intellectuele capaciteiten heeft dat zij niet in staat is enig onderdeel van het inburgeringsexamen te halen, zoals het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving.
4.3.
Gelet op het bovenstaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen weigeren eiseres te ontheffen van het inburgeringsexamen. Er is immers geen sprake van een combinatie van individuele omstandigheden, die er objectief aan in de weg staan om het examen af te leggen of voor (onderdelen van) het examen te slagen. Evenmin is sprake van een situatie dat inspanningen (pogingen om het examen te halen en voorbereidingen) van eiseres al zo lang duren, dat uitoefening van het recht op gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt.
4.4.
De rechtbank volgt eiseres niet in het aangevoerde dat de hoorplicht is geschonden. Van het horen van belanghebbenden kan onder meer worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Dit is het geval als uit het bezwaarschrift zelf direct blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift in samenhang met wat in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd. Gelet op hetgeen eiseres in bezwaar heeft aangevoerd en de motivering van het primaire besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet ten onrechte kennelijk ongegrond geacht en van het horen van eiseres mogen afzien.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.P.G. Vos, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse‑Spoon, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EKS
D:
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift op grond van artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
BIJLAGE
Paragraaf B1/4.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000
Ontheffing basisexamen inburgering vanwege bijzondere individuele omstandigheden
Voor het beoordelen van ontheffing van het inburgeringsvereiste buitenland is artikel 3.71a, aanhef en onder c, Vb jucto artikel 3.10 VV van toepassing.
De IND wijst op grond van artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit de mvv-aanvraag niet af op grond van het inburgeringsvereiste als sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, die ertoe leiden dat de vreemdeling bij handhaving van de verplichting om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen, onmogelijk of uiterst moeilijk zijn recht op gezinshereniging kan uitoefenen. Er kan sprake zijn van een enkele omstandigheid of een combinatie van verschillende omstandigheden.
De IND betrekt – waar relevant – in de beoordeling van de bijzondere individuele omstandigheden:
  • de door de vreemdeling getoonde wil om voor het examen te slagen en
  • de door de vreemdeling geleverde inspanningen om zich voor te bereiden op en te slagen voor het basisexamen inburgering. De behaalde scores voor een examenonderdeel kunnen een indicatie geven voor de geleverde inspanningen. De inspanningen (pogingen en voorbereidingen) van de vreemdeling mogen niet zo lang duren dat uitoefening van het recht op gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt.
  • de IND betrekt bij de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden onder meer (een combinatie van) de volgende aangevoerde aspecten:
(...)
- Acute omstandigheden in de situatie van gezinsleden in Nederland die aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland noodzakelijk maken;
(…)
- De gezondheidstoestand van de betrokken gezinsleden;

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 juli 2015, C-153/14, JV 2015/232.
2.Zie bijlage.