ECLI:NL:RBDHA:2018:1618

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2018
Publicatiedatum
15 februari 2018
Zaaknummer
09-797156-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeluk met dodelijke afloop in Waddinxveen, vrijspraak voor roekeloosheid maar veroordeling voor gevaarzetting

Op 4 juni 2015 vond er een dodelijk verkeersongeluk plaats op de T-kruising van het Noordeinde met het Lindenlaantje te Waddinxveen. De verdachte, bestuurder van een auto, verleende geen voorrang aan een tegemoetkomende motorrijder, wat resulteerde in een botsing waarbij de motorrijder om het leven kwam. De rechtbank moest beoordelen of de verdachte zich schuldig had gemaakt aan roekeloos of aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie eiste een veroordeling, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van roekeloosheid, maar van een moment van onoplettendheid. De verdachte werd vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, maar de rechtbank oordeelde dat hij wel gevaar had veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW 1994. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 1.400,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en de gevolgen van het ongeval voor de nabestaanden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/797156-15
Datum uitspraak: 16 februari 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 13 januari 2017 (regie) en 2 februari 2018 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Kortekaas en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.M.H. van Vliet , advocaat te Den Haag, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 juni 2015 te Waddinxveen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg(en), het Noordeinde, ter hoogte van het Lindenlaantje, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
- hij heeft aldaar gereden terwijl er aan de achteruitkijkspiegel van zijn motorrijtuig twee grote pluche dobbelstenen hingen welke het zicht op de weg aldaar nadelig konden beïnvloeden en/of (vervolgens)
- hij heeft niet voldoende aandacht voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse gehad en/of (vervolgens)
- hij rijdende op die weg bij het afslaan naar links teneinde het Lindenlaantje te rijden, een hem op dezelfde weg tegemoetkomende motorrijtuig (motor) niet heeft laten voorgaan, ten gevolge waarvan hij tegen dat motorrijtuig is gebotst, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) werd gedood;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 juni 2015 te Waddinxveen als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmee rijdende op de weg(en), het Nooreinde, ter hoogte van het Lindenlaantje als volgt heeft gehaneld:
- hij heeft aldaar gereden terwijl er aan de achteruitkijkspiegel van zijn motorrijtuig twee grote pluche dobbelstenen hingen welke het zicht op de weg aldaar nadelig kon beïnvloeden en/of (vervolgens)
- hij heeft niet voldoende aandacht voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse gehad en/of (vervolgens)
- hij rijdende op die weg bij het afslaan naar links teneinde het Lindenlaantje te rijden, een hem op dezelfde weg tegemoetkomende motorrijtuig (motor), met als bestuurder [slachtoffer] , niet heeft laten voorgaan, ten gevolge waarvan hij tegen dat motorrijtuig is gebotst, waardoor die [slachtoffer]
werd gedood,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op donderdag 4 juni 2015, omstreeks 19:48, heeft een ongeval plaatsgevonden op de T-kruising van het Noordeinde met het Lindenlaantje te Waddinxveen. Hierbij is een personenauto bij het afslaan richting het Lindenlaantje in botsing gekomen met een tegemoetkomende motor. Verdachte was bestuurder van de personenauto en [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) was de bestuurder van de motor. [slachtoffer] is door dit ongeluk om het leven gekomen. [2]
De zaak draait in essentie om de vraag of en zo ja in welke mate, het ongeval aan verdachte kan worden verweten. In eerste plaats moet de rechtbank beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), waarbij de vraag beantwoord moet worden of het handelen van verdachte is aan te merken als roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend. Indien geen sprake is geweest van een overtreding van artikel 6 WVW 1994, is aan de orde of verdachte zich al dan niet schuldig heeft gemaakt aan gevaarzetting in het verkeer in de zin van artikel 5 WVW 1994.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de officier van justitie gevorderd dat wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard dat verdachte dit feit heeft begaan. Op haar specifieke standpunten zal hierna - voor zover relevant - nader worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Op de specifieke bewijsverweren van de verdediging zal hierna - voor zover relevant - nader worden ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank stelt aan de hand van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Op 4 juni 2015 reed verdachte als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een auto (Volkswagen Golf), op het Noordeinde te Waddinxveen. Verdachte wilde ter hoogte van het Lindenlaantje links afslaan richting een carpoolplaats. Voor de T-kruising heeft verdachte afgeremd en teruggeschakeld naar de tweede versnelling. Voordat verdachte de bocht instuurde, heeft hij geen tegemoetkomend verkeer gezien. Pas gedurende het afslaan, op het moment dat [slachtoffer] met zijn motor op één meter was genaderd, zag verdachte hem. Direct hierna hoorde verdachte een harde knal. [3]
Uit de verkeersongevallenanalyse volgt dat verdachte ter hoogte van het Lindenlaantje linksaf is afgeslagen en daarbij de weghelft van het tegemoetkomende verkeer heeft gekruist. Hierbij heeft verdachte verzuimd [slachtoffer] voor te laten gaan en verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het niet verlenen van voorrang, zoals bedoeld in artikel 18.1 Regelement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990). [4]
Verdachte heeft verklaard [slachtoffer] niet te hebben gezien, mogelijk vanwege de (rechter) A-stijl, de voorste dakstijl tussen de voorruit en de voorportieren, in de auto.
Bij beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat in het algemeen niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van genoemde bepaling. Eén moment van onoplettendheid, bijvoorbeeld erin bestaande dat een bestuurder een andere weggebruiker over het hoofd ziet, is onvoldoende voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Ook uit de (aard van de) gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer gedragsregels in het verkeer, kan op zichzelf niet worden afgeleid dat sprake is van dergelijke schuld.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vast te stellen dat verdachte direct voorafgaand, of tijdens het ongeval te hard zou hebben gereden, dan wel afgeleid was door externe factoren, zoals zijn telefoon of de aan de binnenspiegel hangende pluche dobbelstenen. Evenmin valt uit het dossier af te leiden dat verdachte onder invloed was van drank of verdovende middelen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat geen sprake is van roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedrag. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] niet eerder heeft gezien dan op het moment dat [slachtoffer] een meter van de auto verwijderd was. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat bij verdachte sprake is geweest van een moment van onoplettendheid dat heeft geleid tot de verkeersovertreding van het niet verlenen van voorrang. Gegeven de eerdergenoemde rechtspraak kan daarmee echter niet worden geconcludeerd dat verdachte zeer dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend in de zin van artikel 6 WVW heeft gehandeld.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachtes rijgedrag de ondergrens van strafbaarheid op grond van artikel 6 WVW 1994 niet haalt. Gelet hierop dient verdachte te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde misdrijf.
Het voorgaande laat onverlet dat verdachte kan worden verweten een verkeersovertreding te hebben begaan. Uit het vastgestelde verkeersgedrag concludeert de rechtbank dat verdachte onvoldoende aandacht heeft gehad voor het tegemoetkomende verkeer. Ten gevolge daarvan heeft verdachte [slachtoffer] geen voorrang verleend, waardoor op de weg een gevaarlijke situatie is ontstaan waarbij verdachte in botsing is gekomen met [slachtoffer] , waardoor [slachtoffer] is komen te overlijden. Verdachtes gedrag kan daarom wel degelijk, in tegenstelling tot hetgeen door de verdediging is bepleit, als gevaarzettend in de zin van artikel 5 WVW 1994 worden aangemerkt, zodat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het subsidiaire feit heeft begaan.
Dit levert de volgende bewezenverklaring op.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit:
hij op 4 juni 2015 te Waddinxveen als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmee rijdende op de weg, het Nooreinde, ter hoogte van het Lindenlaantje als volgt heeft
gehandeld:
- hij heeft niet voldoende aandacht voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse gehad en vervolgens rijdende op die weg bij het afslaan naar links teneinde het Lindenlaantje
inte rijden, een hem op dezelfde weg
tegemoetkomendmotorrijtuig (motor), met als bestuurder [slachtoffer] , niet heeft laten voorgaan, ten gevolge waarvan hij tegen dat motorrijtuig is gebotst, waardoor die [slachtoffer] werd gedood,
door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd (cursief weergegeven). Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het in het dictum genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een geldboete wordt opgelegd van € 1.400,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht, indien het tot een strafoplegging komt, om, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, nu dit grote consequenties voor het werk van verdachte (als timmerman) met zich zal brengen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verkeerszaken, zeker met dodelijke slachtoffers, zijn tragische zaken. Het is de taak van de rechter om vast te stellen in hoeverre iemand schuld heeft en zijn gedrag verwijtbaar is, los van de vreselijke gevolgen hiervan. De kleinste vergissing in het verkeer kan grote gevolgen hebben. Zeker als er dodelijke slachtoffers zijn, is het moeilijk te accepteren dat de veroorzaker van het ongeval relatief licht wordt gestraft. Maar een ongeluk kan bijvoorbeeld ook worden veroorzaakt doordat een bestuurder een seconde is afgeleid of doordat hij per ongeluk geen voorrang verleende. Dit kan -helaas- iedereen overkomen, ook de van nature voorzichtige automobilist. Zo’n bestuurder heeft niet de bedoeling een ongeluk te veroorzaken en al helemaal niet om iemand te doden. De rechter moet steeds kijken naar de mate van schuld, van verwijtbaarheid. Daarbij kan hij zich niet laten leiden door de gevolgen van het ongeluk, hoe moeilijk dat ook is voor de slachtoffers en nabestaanden.
In deze zaak heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen sprake is van schuld, maar van een enkele verkeersfout: de verdachte heeft geen voorrang verleend aan de tegemoetkomende motor. Hierdoor heeft een ongeluk plaatsgevonden, dat het slachtoffer het leven heeft gekost. Dit heeft onnoemelijk leed veroorzaakt bij de naaste familie van het slachtoffer. Uit de ter terechtzitting door de vader van het slachtoffer voorgelezen verklaring blijkt dat zij nog elke dag gebukt gaan onder dit verlies. De gevolgen voor hen zijn immens. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf recht zal kunnen doen aan deze gevolgen.
Verdachte was ten tijde van het ongeval negentien jaar oud en ook hij en zijn familie gaan gebukt onder de gedachte dat iemand ten gevolge van dit ongeval het leven heeft verloren.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte blijkens zijn strafblad niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is gekomen.
Alles overziend en gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde geldboete passend en geboden is. Daarnaast acht de rechtbank gelet op de leeftijd van verdachte en de ernst van de overtreding een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid eveneens passend en geboden. Wel zal zij deze deels voorwaardelijk opleggen, zoals ook gevorderd. De jonge leeftijd van verdachte en de daarmee samenhangende beperkte rijervaring maken dat in beginsel een langere proeftijd op zijn plaats zou zijn geweest. Echter, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, acht de rechtbank een proeftijd van twee jaar gepast.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht;
- 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een geldboete van
€ 1.400,- (veertienhonderd euro);
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van
24 (vierentwintig)dagen;
veroordeelt verdachte voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
6 (zes) maanden;
bepaalt, dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd of ingehouden is geweest bij de van de hem onvoorwaardelijk opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot
3 (drie) maandenniet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Y.J. Wijnnobel, voorzitter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
mr. P. Burgers, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. T. Ketelaars, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 februari 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [proces-verbaal nummer] van de politie Eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 101).
2.Proces-verbaal van aanrijding misdrijf d.d. 7 januari 2016, p. 4-8 en schouwverslag GGD Hollands Midden p. 20.
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 2 februari 2018; proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 juni 2015, p. 17.
4.Proces-verbaal verkeersongevallenanalyse d.d. 30 augustus 2015, p. 41.