Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Nijssen B.V.,
1.Het procesverloop
- de dagvaarding van 1 augustus 2017, met 13 producties (nrs. 1 tot en met 13);
- de conclusie van antwoord tevens houdende exceptie van onbevoegdheid van 4 oktober 2017, met 6 producties (nrs. 1 tot en met 6);
- de conclusie van antwoord in het incident van 1 november 2017;
- het vonnis van de kantonrechter te Leiden van 15 november 2017, waarin deze zich onbevoegd verklaard van de vordering kennis te nemen en de zaak verwijst naar team handel van deze rechtbank;
- het herstelvonnis van 6 december 2017;
- het tussenvonnis van 21 maart 2018, waarin een comparitie van partijen wordt gelast;
- de akte overlegging producties, tevens akte vermeerdering van eis aan de zijde van werknemer van 31 augustus 2018 met drie producties (nrs. 14 tot en met 16);
- de akte overlegging producties aan de zijde van werkgever van 31 augustus 2018 met twee producties (nrs. 7 en 8);
- de akte uitlaten tevens overlegging producties aan de zijde van werkgever van 28 september 2018 met zes producties (nrs. 9 tot en met 14);
- de antwoordakte uitlaten tevens wijziging (vermindering) van eis aan de zijde van werknemer van 26 oktober 2018.
2.De feiten
Werknemer heeft recht op een uitkering in geld, afhankelijk van de winst die bij Werkgever wordt gemaakt. De hoogte van de uitkering in geld wordt berekend aan de hand van het alsBijlage 1bij de onderhavige overeenkomst gevoegde overzicht. De uitkering wordt gedaan binnen één maand nadat de jaarrekening van het betreffende boekjaar is gecontroleerd en vastgesteld.
Aanspraak op de in lid 1 van dit artikel genoemde winstdeling bestaat slechts indien Werkgever winst heeft gemaakt, Werknemer ten tijde van de betaalbaarstelling in dienst is en het functioneren van Werknemer daartoe, naar het oordeel van Werkgever, aanleiding geeft. Het recht op winstdeling komt naar evenredigheid van het aantal dagen dat Werknemer per jaar niet heeft gewerkt, met uitzondering van vakantie, te vervallen.
€ 128.515, € 61.858,- bruto in 2015 op basis van een winst in dat jaar van € 609.853,- en € 74.511,- bruto in 2016 op basis van een winst over dat jaar van € 1.264.200,-. Over het jaar 2016 heeft werkgever op de winstdelingsuitkering een ‘discretionaire’ korting toegepast van 40%.
3.De vordering
(€ 49.674,= + € 1.799,=) bruto, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW over dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over beide componenten vanaf 21 juni 2017 respectievelijk de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening; (D.) werkgever te veroordelen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan werkgever te betalen ter zake van de achterstallige winstdelingsuitkering over het jaar 2017 een bedrag van € 66.521,= bruto, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW over dit bedrag en vermeerderd met de wettelijke rente over beide componenten vanaf 30 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening; (E.) werkgever te veroordelen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan werkgever te betalen een bedrag van primair € 7.621,26 inclusief BTW en subsidiair van € 1.955,= ter zake van door werknemer gemaakte buitengerechtelijke (incasso)kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening; (F.) werkgever te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.Het verweer
5.De beoordeling
de Raad van Commissarissen heeft besloten de winstdeling met 40% te korten. Gelet op de voorgaande tekst zijn maatschappelijke ontwikkelingen rondom bonussen en gebeurtenissen binnen de onderneming (genoemd onder punten 1 tot en met 4 op pagina 2 van de brief) mede van invloed geweest op dat besluit. Daaruit blijkt dat de Raad van Commissarissen niet eens het persoonlijk functioneren van werknemer aan de korting op de uitkering ten grondslag legt. Naar het oordeel van de rechtbank verzetten alle hierboven genoemde elementen zich tegen een eenzijdige korting op de winstdelingsuitkering van werkgever over 2016 en het oordeel op dit punt is dan ook dat werkgever die uitkering niet op de wijze zoals geschied kon korten. De vordering tot nabetaling van het gevorderde restant van de uitkering zal daarom worden toegewezen. Werknemer heeft al € 74.511,- ontvangen. Partijen gaan beide uit van een 100%-winstdeling van € 124.185 [2] , zodat nog een nabetaling moet volgden van € 49.674,-. Dit bedrag moet inderdaad, zoals werknemer stelt, nog verhoogd worden met een bedrag van € 1.799,-, omdat de gedeeltelijk betaalde winstdeling over 2016 verrekend is met in 2016 te veel betaald salaris. Zou het teveel betaalde salaris niet in 2016 zijn betaald, dan zou de grondslag voor de berekening van de winstdeling € 17.998,- hoger zijn geweest. Over het totaalbedrag van € 51.473,- zal de gevorderde wettelijke verhoging worden toegewezen, die de rechtbank echter zal matigen tot een percentage van 10%. Over het totaal van nabetaling en de wettelijke verhoging zal de wettelijke rente worden toegewezen als gevorderd vanaf 21 juni 2017.
(€ 40.291,- -/- € 24.235,- =) € 16.056,- (bruto) zou dan compenseren voor de laatstgenoemde (indirecte) componenten.
€ 1.827.016,- (= € 274.052,-), derhalve € 86.328. Indien voorts nog wordt gecorrigeerd met de post ‘te veel betaald salaris en vakantiegeld’ [4] daalt de winstuitkering over 2017 zelfs tot (€ 1.137.334 - € 27.189 =) € 1.110.145 - € 274.052 = € 836.093. 10% daarvan is € 83.093,-.