ECLI:NL:RBDHA:2018:16168

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
7146623 RL EXPL 18-18401
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering uit hoofde van onrechtmatige daad door verlies en beschadiging van goederen van een gedetineerde tijdens overplaatsing

In deze zaak vordert de eiser, een gedetineerde, een schadevergoeding van De Staat der Nederlanden wegens onrechtmatige daad. De eiser stelt dat bij zijn overplaatsing van de penitentiaire inrichting te Middelburg naar Heerhugowaard goederen, waaronder drie Lacoste trainingspakken en een geldbedrag van € 150,-, verloren zijn gegaan. De eiser heeft zijn vordering onderbouwd met een ontvangstformulier en verklaringen van medegedetineerden en begeleiders. De Staat heeft echter betwist dat de goederen aanwezig waren en heeft aangevoerd dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de goederen verloren zijn gegaan tijdens de overplaatsing. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Hij overweegt dat de eiser voorafgaand aan de overplaatsing een ontvangstformulier heeft ondertekend waarin hij verklaart dat hij zelf drie dozen heeft ingepakt en dat deze zijn verzegeld door de badmeester. De rechter concludeert dat de eiser niet heeft aangetoond dat de vermiste goederen daadwerkelijk aanwezig waren bij zijn vertrek uit Middelburg. De vordering van de eiser wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
RvV
Zaak-/rolnummer: 7146623 RL EXPL 18-18401
18 december 2018
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] ,wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. J.B.M. Swart,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon De Staat der Nederlanden (ministerie van justitie),gevestigd te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
gemachtigde: mevr. mr. B. Aydin.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “De Staat”.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 10 augustus 2018, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties.
1.2.
Op 13 november 2018 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij [eiser] in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. J.B.M. Swart. Namens De Staat is de gemachtigde verschenen. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Een schikking is niet bereikt.
1.3.
De uitspraak is vervolgens bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
[eiser] was tot 12 april 2018 gedetineerd in de penitiaire inrichting te Middelburg.
2.2.
Op 12 april 2018 is [eiser] overgeplaatst naar de penitiaire inrichting in Heerhugowaard.
2.3.
Voorafgaand aan de overplaatsing is [eiser] gefouilleerd en heeft er een visitatie plaatsgevonden. Tijdens de visitatie heeft de badmeester € 20,- aangetroffen bij [eiser] . Verder heeft [eiser] voorafgaand aan de overplaatsing een ontvangstformulier ingevuld. Op dat formulier is het volgende, voor zover op dit moment relevant, te lezen:
“(…)
Ondergetekende: [eiser]
(…)
Verklaart hierbij dat hij persoonlijk 3 dozen heeft ingepakt en dat deze in zijn aanwezigheid verzegeld zijn door de badmeester. Van deze dozen heeft hij 1 kleine doos meegenomen tijdens zijn transport naar de toekomstige inrichting. Eventuele overige dozen worden nagezonden.
Aantal nagezonden dozen: 2 + 1 koffer
(…)
Overgeplaatst cq opgestuurd naar:
(…)
Datum 13/04/2018 Handtekening: [handtekening [eiser] ]
(…)”
2.4.
Nadat [eiser] overgeplaatst was naar Heerhugowaard zijn er goederen overgebracht door de Dienst Vervoer & Ondersteuning. Op het vrachtformulier is het volgende, voor zover op dit moment relevant, opgenomen:
“(…) 7 aantal colli 8 Wijze van verpakking
3 STUK KOFFRTAS
(PERSGOED)
1x Stukgoed (Persoonlijke goederen, Koffers/tassen)
2 dozen & 1 koffer [eiser]
Mis 3 Lacostepakken ± 150 euro (volgens gedetineerde).
(…) 22 datum
18 april 2018
(…)
25 Handtekening en stempel ontvanger
[handtekening [eiser] ]
(…)”
2.5.
Bij e-mail van 1 juni 2018 heeft [x] , een medegedetineerde van [eiser] , het volgende, voor zover op dit moment relevant, verklaard aan de toenmalige gemachtigde van [eiser] :
“(…)
Ik heb samen met [eiser] in het ZBBI te Middelburg gezeten. (…)
Ik heb dhr [eiser] meegeholpen met zijn kleding in te pakken. Wij hebben direct samen al zijn kleding en spullen(waaronder ook 3 lacoste trainingspakken) in tassen gezet. Hierna werdt hij direct overgeplaatst naar het huis van bewaring, in P.I. Middelburg.
(…)”
2.6.
[y] heeft het volgende, voor zover op dit moment relevant, schriftelijk verklaard:
“Hierbij verklaar ik, (…), begeleider van ex-gedetineerde [eiser] (…), het volgende.
Ik heb als begeleider veel tijd doorgebracht met de heer [eiser] . Ook begeleidde ik de heer [eiser] op 12 april bij zijn overplaatsing. Ik kan verklaren dat ik de vermiste Lacoste trainingspakken nooit heb gezien bij de heer [eiser] . Ook bij de cel inspecties heb ik deze trainingspakken nooit gezien.
Bij de badafdeling op 12 april, nadat er contrabande werden aangetroffen bij de heer [eiser] , heeft de badmeester in mijn aanwezigheid de heer [eiser] nadrukkelijk gevraagd of hij nog meer geld bij zich had en de heer [eiser] verklaarde uitdrukkelijk van niet. Vervolgens zijn de spullen van [eiser] zorgvuldig gecontroleerd door de badmeester waarna [eiser] is overgeplaatst naar de gesloten afdeling van PI Middelburg.
(…)”

3.Vordering, grondslag en verweer

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis veroordeling van De Staat om [eiser] te betalen een bedrag van € 1.260,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2018 tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van De Staat in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan deze vordering legt [eiser] het navolgende ten grondslag. Volgens [eiser] heeft De Staat onrechtmatig gehandeld doordat bij de overplaatsing van [eiser] van de penitentiaire inrichting in Middelburg naar de penitentiaire inrichting in Heerhugowaard goederen van [eiser] kwijt- en beschadigd zijn geraakt. Als gevolg van het onrechtmatig handelen van De Staat heeft [eiser] schade geleden. De schade begroot [eiser] op een totaalbedrag van € 1.260,-. Dit bedrag bestaat uit de aanschafwaarde van drie trainingspakken (van ieder € 370,-) en uit een geldbedrag van € 150,- dat aanwezig was in één van de drie trainingspakken. Daarnaast maakt [eiser] aanspraak op de wettelijke rente.
3.3.
De Staat heeft als verweer aangevoerd dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de drie trainingspakken en de € 150,- aanwezig waren in de penitiaire inrichting te Middelburg. [eiser] heeft bij zijn vertrek uit Middelburg namelijk een ontvangstformulier ondertekend waarin hij verklaard heeft dat hij drie dozen heeft ingepakt en dat deze dozen zijn verzegeld door de badmeester. Bovendien heeft een begeleider van [eiser] verklaard dat hij de drie trainingspakken bij het inpakken van de dozen nooit heeft gezien. Verder heeft De Staat aangevoerd dat er tijdens de visitatie contrabande (€ 20,-) is aangetroffen bij [eiser] . [eiser] is op dat moment gevraagd of hij meer contrabande bij zich had, waarop [eiser] heeft aangegeven dit niet te hebben.

4.Beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat de vraag ter discussie of De Staat onrechtmatig gehandeld heeft en als gevolg daarvan schadeplichtig is jegens [eiser] . De kantonrechter overweegt als volgt.
4.2.
Op grond van artikel 6:162 lid 1 BW is een partij – i.c. De Staat – jegens een ander– i.c. [eiser] – schadeplichtig indien die partij (1) schade lijdt (2) als gevolg van een door die ander (3) gepleegde onrechtmatige daad, welke daad de partij (4) kan worden toegerekend. Het tweede lid van voormeld wetsartikel bepaalt daarbij dat als onrechtmatige daad kan worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
4.3.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat voorafgaand aan zijn overplaatsing van Middelburg naar Heerhugowaard, Ajoub intern is overgeplaatst van de ZBBI (waar een licht regime heerst) naar een reguliere afdeling in de PI Middelburg. Voor die gelegenheid is hij gevisiteerd. Bij die visitatie is gebleken dat hij een contant bedrag van € 20,- bij zich droeg en dat bedrag is toen als contrabande van hem afgenomen. Als het al zo was dat [eiser] er niet mee bekend zou zijn dat hij geen contant geld bij zich mocht hebben, hetgeen [eiser] tijdens de comparitie van partijen heeft verklaard, dan was hem dat in ieder geval ten tijde van de visitatie wel bekend. Het had dan op zijn weg gelegen om aan te geven dat zich in zijn in te pakken kleding ook nog contant geld (€ 150,-) bevond. Dat heeft hij niet gedaan. Daarbij geldt ook dat aangegeven contant geld op een rekening ten behoeve van [eiser] zou zijn gestort, zodat hij dat geld niet ´kwijt´ zou zijn geweest. Omdat [eiser] ten tijde van de visitatie niet heeft aangegeven nog over contant geld te beschikken, moet ervan worden uitgegaan dat hij op dat moment niet over dat geld beschikte. In het vervolgtraject kan dat geld dan ook niet verloren zijn gegaan.
4.4.
Voor zijn vertrek vanuit Middelburg heeft [eiser] een ontvangstformulier ondertekend en na aankomst in Heerhugowaard een vrachtformulier. Op het eerste formulier heeft [eiser] verklaard dat hij in Middelburg persoonlijk drie dozen heeft ingepakt en dat deze dozen zijn verzegeld door de badmeester. Volgens [eiser] is het ontvangstformulier onvolledig en kan hier geen betekenis aan worden toegekend. In werkelijkheid was volgens [eiser] sprake van een haastige en chaotische situatie. In de laadruimte waren spullen van meerdere gedetineerden aanwezig en [eiser] is min of meer gedwongen het formulier te ondertekenen. Ook is een onjuiste datum vermeld op het formulier.
4.5.
Op het vrachtformulier, dat [eiser] in Heerhugowaard ondertekend heeft staat weliswaar dat er drie Lacoste pakken zouden missen, maar wat het formulier niet vermeldt is dat de dozen en de koffer bij aankomst niet meer verzegeld zouden zijn. Aan de hand van het ontvangstformulier staat vast dat de goederen in Middelburg verzegeld werden. Indien de goederen bij aankomst in Heerhugowaard niet meer verzegeld waren dat had het op de weg van [eiser] gelegen om juist dat op het vrachtformulier aan te tekenen. [eiser] heeft wel een aantekening van vermissing van de pakken gemaakt op het vrachtformulier en voelde zich kennelijk vrij om dat te doen. In dat licht had hij ook een eventuele verbreking van de zegels kunnen aantekenen. Dat heeft hij niet gedaan. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat hij de dozen en koffer in Heerhugowaard nog steeds verzegeld weer in ontvangst heeft genomen. Als zich op dat moment niet drie Lacoste pakken in de dozen c.q. koffer zaten, dan kan de conclusie geen andere zijn dan dat ook bij het inpakken in Middelburg deze pakken niet aanwezig waren. Van enige schade door verlies van goederen, waarvoor De Staat aansprakelijk zou zijn, is derhalve geen sprake, zodat reeds daarom de vordering van [eiser] moet worden afgewezen. De overige in rechtsoverweging 4.2 genoemde elementen voor mogelijke aansprakelijkheid behoeven daardoor geen nadere bespreking meer.
4.6
Een en ander leidt tot de slotsom dat de vordering van [eiser] wordt afgewezen.
4.7
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

5.Beslissing

De kantonrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van De Staat vastgesteld op € 300,- als het aan de gemachtigde van De Staat toekomende salaris.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2018.