ECLI:NL:RBDHA:2018:16167

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
6948733/18-50303
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de transitievergoeding en vergoeding van niet-genoten vakantiedagen in een arbeidsgeschil

In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 3 oktober 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker] tegen [verweerder] met betrekking tot de betaling van een transitievergoeding en een vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen. [verzoeker] heeft verzocht om een transitievergoeding van € 2.395,22, een vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen, wettelijke rente en loonspecificaties. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoeker] recht heeft op een transitievergoeding op basis van artikel 7:673 BW, maar dat het gevorderde bedrag niet kan worden toegewezen omdat de berekening op andere gegevens is gebaseerd. De kantonrechter heeft de transitievergoeding vastgesteld op € 833,94, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 maart 2018.

Daarnaast heeft de kantonrechter de vordering van [verzoeker] met betrekking tot de vergoeding van niet-genoten vakantiedagen beoordeeld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoeker] recht heeft op een vergoeding van € 498,98 voor niet-genoten vakantiedagen over de periode van 1 januari 2017 tot 1 maart 2018, te vermeerderen met wettelijke rente. De vordering voor niet-genoten vakantiedagen over de periode van 1 december 2014 tot 30 april 2016 is niet-ontvankelijk verklaard. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. B.C. Vink.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
NdR
Zaak-/rolnummer: 6948733 – RL EXPL 18-50303
Uitspraakdatum: 3 oktober 2018
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M.F.C. Strok,
tegen
[verweerder], voorheen h.o.d.n. [Naam B.V.]
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. K.P.D. Vermeulen,
Partijen worden verder aangeduid als ‘ [verzoeker] ’ en ‘ [verweerder] ’.

1.Het procesverloop

1.1
[verzoeker] heeft de kantonrechter bij verzoekschrift, bij de griffie ingekomen op 30 mei 2018, verzocht om [verweerder] – kort gezegd – te veroordelen tot betaling van (i) een transitievergoeding van € 2.395,22, (ii) een vergoeding over niet-genoten vakantiedagen/-uren, (iii) de wettelijke rente over voornoemde bedragen en een veroordeling tot afgifte van loonspecificaties, jaaropgave 2017, eindafrekening en een verklaring over de pensioenafdracht. Daarnaast heeft [verzoeker] verzocht om [verweerder] te veroordelen in de kosten van de procedure. [verweerder] heeft verweer gevoerd bij verweerschrift, tevens houdende een reactie op de nevenverzoeken.
1.2
[verzoeker] heeft een brief met vier aanvullende producties ingebracht.
1.3
Op 12 juli 2018 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Verschenen zijn [verzoeker] met zijn gemachtigde mr. M.F.C. Strok en [verweerder] met zijn gemachtigde mr. K.P.D. Vermeulen. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden.
1.4
Op verzoek van de kantonrechter en naar aanleiding van de mondelinge behandeling heeft [verweerder] op 12 juli 2018 een brief ingebracht met twee aanvullende producties.
1.5
Na de mondelinge behandeling van het verzoek heeft [verzoeker] een brief met drie aanvullende producties ingebracht. Van de zijde van [verweerder] is een brief met één aanvullende productie gestuurd.
1.6
[verzoeker] heeft op 7 augustus 2018 een verzoek gedaan om de procedure voort te zetten om zich uit te kunnen laten over door de verweerder ingebrachte stukken en nog te ontvangen stukken te kunnen overleggen. Dit verzoek is afgewezen.

2.De feiten

1.
2.1
[verzoeker] is geboren op [geboortedag] 1994.
2.2
Op [2012] is [verzoeker] in dienst getreden van [Naam B.V.] als [functie] .
2.3
[verzoeker] is per [2014] in dienst gekomen van [naam bedrijf] , de rechtsopvolger van [Naam B.V.]
2.4
De rechtbank Den Haag, team kanton, heeft op 7 november 2017 een tussenbeschikking gewezen waarin het op 29 juni 2017 verleende ontslag van [verweerder] aan [verzoeker] is vernietigd. De eindbeschikking is gewezen op 19 december 2017.
2.5
[verweerder] heeft op 10 januari 2018 toestemming aan het UWV gevraagd om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te beëindigen wegens bedrijfseconomische redenen.
2.6
Het UWV heeft toestemming gegeven voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en [verweerder] heeft op 9 februari 2018 de arbeidsovereenkomst schriftelijk opgezegd.
2.7
Per 1 maart 2018 is het dienstverband van [verzoeker] beëindigd.

3.Het verzoek en het verweer

3
3.1
[verzoeker] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder] te veroordelen:
- tot betaling van de aan [verzoeker] toekomende transitievergoeding, zijnde € 2.394,22;
- tot betaling van de vergoeding niet-genoten vakantiedagen/-uren over de periode 1 februari 2012 tot 1 maart 2018, te vermeerderen met de wettelijke verhoging:
- tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van voornoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
- tot afgifte van behoorlijke loonspecificaties, jaaropgave 2017, eindafrekening en een verklaring van de pensioenafdrachten over de periode 29 juni 2017 tot 1 maart 2018, e.e.a. op verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag, voor elke dag dat werkgever na betekening van de in deze te wijzen beschikking in gebreke blijft;
- in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.2
Aan het verzoek legt [verzoeker] – kort gezegd – ten grondslag dat [verweerder] in verband met de beëindiging van het dienstverband van [verzoeker] per 1 maart 2018 op grond van artikel 7:673 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW), een transitievergoeding aan [verzoeker] is verschuldigd. Daarnaast heeft [verzoeker] na de beëindiging zijn dienstverband geen eindafrekening van zijn dienstverband, waaronder begrepen de vergoeding voor de niet-genoten vakantiedagen, ontvangen. Tevens heeft [verzoeker] tijdens zijn dienstverband geen behoorlijke loonspecificaties, een jaaropgave over het jaar 2017 of een verklaring pensioenafdracht van [verweerder] ontvangen.
3.3
[verweerder] voert gemotiveerd verweer.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4
4.1
In deze procedure staat de vraag centraal wat de hoogte van de door [verzoeker] te ontvangen transitievergoeding zou moeten zijn en op basis van welke gegevens dit berekend dient te worden. Niet in geschil is dat aan [verzoeker] een transitievergoeding toekomt op grond van artikel 7:673 BW. Tevens houdt partijen de vraag verdeeld of [verzoeker] recht heeft op de door hem ingediende nevenverzoeken die samenhangen met de beëindiging van zijn dienstverband.
4.2
Partijen hebben eerder een procedure gevoerd met betrekking tot het dienstverband van [verzoeker] . In zijn eindbeschikking van 19 december 2017 heeft de kantonrechter te Den Haag een aantal zaken aangaande de arbeidsovereenkomst vastgesteld; het uurloon van [verzoeker] bedroeg gedurende zijn dienstbetrekking € 9,20, het aantal gewerkte uren was 10 uur per week en [verzoeker] was bij [verweerder] in dienst vanaf [2012] . Tijdens de mondelinge behandeling in de huidige procedure is ter sprake gekomen dat de beschikking van 19 december 2017 gezag van gewijsde heeft. De kantonrechter neemt daarom de door zijn ambtgenoot vastgestelde gegevens met betrekking tot het uurloon en de arbeidsduur per week als uitgangspunt. Voor zover de gemachtigde van [verzoeker] ter comparitie heeft willen betogen dat het uurloon en het aantal gewerkte uren nog onderwerp van geschil zijn tussen partijen, gaat de kantonrechter hier dan ook aan voorbij.
Transitievergoeding
4.3
Ter zitting zijn parten overeengekomen dat bij de berekening van de aan [verzoeker] toekomende transitievergoeding dient worden uitgegaan van de volgende gegevens:
Datum indiensttreding: [2012]
Geboortedatum: [geboortedag] 1994
Uurloon: € 9,20 bruto, exclusief 8% vakantiebijslag
Urenomvang: 10 uur per week
[verweerder] heeft bij brief van 12 juli 2018 aangegeven bij de berekening van de hoogte van de transitievergoeding coulance halve uit te willen gaan van een uurloon van € 10,09 per uur. Bij de vaststelling van de duur van de arbeidsovereenkomst, ten behoeve van de berekening van hoogte van de transitievergoeding, zullen de maanden waarin [verzoeker] reeds voor [verweerder] werkzaam was, maar nog niet de leeftijd van 18 jaren had bereikt, conform artikel 7:673 lid 4 sub a BW buiten beschouwing worden gelaten. De twee opvolgende arbeidsovereenkomsten die [verzoeker] bij [verweerder] heeft gehad worden, conform artikel 7:673 lid 4 sub b BW, samengeteld.
4.4
Op grond van bovenstaande gegevens komt de kantonrechter op grond van artikel 7:673 lid 2 BW tot een transitievergoeding van € 833,94 bruto te betalen door [verweerder] aan [verzoeker] :
aantal maanden dienstverband x 1/6 deel van het loon per maand
voor elke periode van 6 maanden:
aantal maanden dienstverband = 64
opvolgende perioden van 6 maanden = 64 / 6 m. = 10,66
loon per maand = (€10,09 p.u. + 8%) x 10u p.w. x 52 w. per jaar / 12 m., = € 472,21
1/6 deel loon per maand = € 472,21 / 6 = € 78,70
Totaal: 10,66 x € 78,70 = € 833,94 bruto
4.5
Nu de door [verzoeker] berekende en gevorderde transitievergoeding van € 2.394,22 gebaseerd is op andere gegevens dan ter zitting vastgesteld, zal de vordering voor betaling van een transitievergoeding slechts worden toegewezen tot een bedrag van € 833,94 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2018.
Nevenverzoeken
4.6
[verzoeker] stelt recht te hebben op een vergoeding van niet-genoten vakantiedagen/-uren over zijn gehele dienstverband bij [verweerder] . [verzoeker] zou nooit vakantiedagen/-uren hebben opgenomen en zodoende recht hebben op een vergoeding. De gemachtigde van [verzoeker] heeft betoogd dat de vordering toewijsbaar zou zijn, ondanks dat de aanspraak op vakantiedagen verjaard zou zijn op grond van artikel 7:642 BW, nu [verweerder] nooit een overzicht heeft bijgehouden met opgebouwde vakantiedagen en [verzoeker] zodoende niet wist of en hoeveel vakantiedagen/-uren hij had. Zij verwijst daarbij naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 oktober 1995. [verweerder] heeft ter zitting echter terecht opgemerkt dat het in deze zaak niet gaat om verjaring van aanspraak op vakantiedagen/-uren, maar om de wettelijke vervaltermijn als bedoeld om artikel 7:640a BW. Alleen met betrekking tot bovenwettelijke vakantiedagen van [verzoeker] voor 2013 geldt dat deze zijn verjaard. Voor het overige kon [verzoeker] alleen aanspraak maken op opgebouwde wettelijke vakantiedagen/-uren.
4.7
De kantonrechter maakt voor de beoordeling van het verzoek van [verzoeker] aangaande de vergoeding over niet-genoten vakantiedagen/-uren, onderscheid tussen de volgende perioden en zal deze achtereenvolgens bespreken:
1. februari 2012 – 30 november 2014 en 1 mei 2016 – 31 december 2016;
2. 1 december 2014 – 30 april 2016; en
3. 1 januari 2017 - 1 maart 2018.
i.
i) 1 februari 2012 – 30 november 2014 en 1 mei 2016 – 31 december 2016
4.8
De kantonrechter overweegt dat met betrekking tot de aanspraak op wettelijke vakantiedagen/-uren ingevolge artikel 7:640a BW heeft te gelden dat deze dagen en/of uren zes maanden na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is verworven komen te vervallen, tenzij de werknemer tot aan dat tijdstip redelijkerwijs niet in staat is geweest vakantie op te nemen. Niet is gebleken dat [verzoeker] niet in staat is geweest om vakantie op te nemen gedurende zijn dienstverband bij [verweerder] . De wettelijke vakantiedagen van 1 februari 2012 – 30 november 2014 en 1 mei 2016 - 31 december 2017 zijn komen te vervallen op grond van de wettelijke vervaltermijn. De gevorderde vergoeding over niet-genoten vakantiedagen/-uren over deze periode zal dan ook worden afgewezen.
ii) 1 december 2014 – 30 april 2016
4.9
[verweerder] heeft ter comparitie aangevoerd dat niet-genoten vakantiedagen in de periode 1 december 2014 tot en met 30 april 2016 werden uitbetaald door het Vakantiefonds van het Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schilders Afwerkings- en Glaszetbedrijf (hierna: Vakantiefonds), zulks op basis van de in die periode algemeen verbindend verklaarde CAO. Het Vakantiefonds is per 30 april 2016 opgeheven. [verzoeker] erkent contact te hebben gehad met het Vakantiefonds over het uitbetalen van de vakantiedagen. De kantonrechter heeft ter zitting opgemerkt dat [verzoeker] zich voor de vergoeding van vakantiedagen in de periode 1 december 2014 tot en met 30 april 2016 daarom zou moeten wenden tot het Vakantiefonds en niet tot [verweerder] . Partijen hebben ter comparitie besproken samen contact op te nemen met het Vakantiefonds om zodoende de aanspraak van [verzoeker] gezamenlijk te bespreken. Dit is niet uitvoerbaar gebleken. Wat hier verder ook van zij, [verweerder] is in dit geval niet de partij waartoe [verzoeker] zich dient te wenden. De (ongewijzigde) vordering tot vergoeding van niet genoten vakantiedagen/-uren over de periode 1 december 2014 tot en met 30 april 2016 is niet-ontvankelijk.
iii) 1 januari 2017 - 1 maart 2018
4.1
Tot slot ligt de vraag voor of [verzoeker] aanspraak kan maken op opgebouwde vakantiedagen/-uren in de periode 1 januari 2017 – 1 maart 2018. De aanspraak van [verzoeker] op de vergoeding van niet-genoten vakantiedagen/-uren over deze periode wordt niet door [verweerder] betwist. Nu [verzoeker] zijn verzoek binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar 2017 – op 30 mei 2018 – heeft ingediend kan hij op grond van artikel 7:640a BW aanspraak maken op deze vakantiedagen/-uren. Het betreft hier de wettelijke vakantiedagen, nu er van bovenwettelijke vakantiedagen geen sprake is geweest.
4.11
[verzoeker] heeft jaarlijks het wettelijk minimum aan vakantierechten opgebouwd, zijnde vier maal de arbeidsomvang per week. In het geval van [verzoeker] komt dit uit op 40 uur (4 x 10 uur per week) aan wettelijke vakantie uren over het jaar 2017 en één zesde (1/6) deel hiervan over de periode 1 januari 2018 – 1 maart 2018, zijnde 6,6 uur. Bij berekening van de aanspraak op vergoeding van niet genoten vakantiedagen wordt het aantal uren vermenigvuldigd met het uurloon, waarbij de kantonrechter op een totaal bruto bedrag komt van € 498,98 ((€ 10.09 + 8%) x 46,6u), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2018, te betalen door [verweerder] aan [verzoeker] .
4.12
[verzoeker] heeft in zijn verzoekschrift de kantonrechter verzocht om een wettelijke verhoging over de vergoeding van de vakantiedagen/-uren toe te kennen op grond van artikel 7:625 lid 1 BW. De kantonrechter matigt de wettelijke verhoging tot nihil en wel om de volgende redenen. [verweerder] heeft in zijn verweerschrift, alsmede tijdens de comparitie van partijen, gesteld dat zijn financiële situatie slecht is. Zijn onderneming is gestaakt en er loopt reeds een betalingsregeling bij deurwaarder Flanderijn voor de afdracht van het pensioen. Daarnaast heeft [verweerder] te maken met een fiscale claim op de (fictieve) waarde van zijn pensioen in eigen beheer. De kantonrechter is daarom van oordeel dat met het oog op de financiële omstandigheden van [verweerder] het niet redelijk zou zijn om hem te belasten met een extra verhoging.
Loonspecificaties
4.13
[verzoeker] voert aan dat hij tot op heden nog geen behoorlijke loonspecificaties van [verweerder] heeft ontvangen en dat de loonspecificaties die hij wel heeft gehad fouten bevatten. Ter zitting heeft [verweerder] verdere toelichting gegeven op de door [verzoeker] ontvangen loonspecificaties. Partijen zijn naar aanleiding van deze toelichting tot de conclusie gekomen dat deze loonspecificaties, alsmede de jaaropgave 2017, correct zijn. [verweerder] heeft ter zitting aangegeven de ontbrekende loonspecificaties aan [verzoeker] te zullen nasturen. [verweerder] heeft de loonspecificaties over 1 januari 2018 tot 1 maart 2018 op 12 juli 2018 aan de kantonrechter en [verzoeker] gestuurd. Nu de loonadministratie van [verzoeker] met deze specificaties compleet is, wijst de kantonrechter de (ongewijzigde) vordering van [verzoeker] met betrekking tot de loonspecificaties en de jaaropgave af.
Pensioenafdracht
4.14
Met betrekking tot de pensioenafdrachten over de periode van 29 juni 2017 tot 1 maart 2018 overweegt de kantonrechter dat [verweerder] bij verweerschrift gemotiveerd heeft betwist dat er geen pensioen, althans te weinig, pensioenpremie zou zijn afgedragen door [verweerder] . [verweerder] heeft een afschrift overgelegd van de getroffen betalingsregeling tussen [verweerder] en deurwaarder Flanderijn voor de afdracht van de pensioenpremie. [verzoeker] heeft deze betalingsregeling ter zitting niet weersproken. De vordering van [verzoeker] aangaande de verklaring van de pensioenafdrachten over de periode 29 juni 2017 tot 1 maart 2018, zal worden afgewezen.
4.15
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren op de hierna vermelde wijze.

5.De beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt [verweerder] tot betaling van een transitievergoeding aan [verzoeker] van € 833,94, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2018, en tot een betaling van € 498,98 met betrekking tot niet-genoten vakantiedagen/-uren over de periode 1 januari 217 – 1 maart 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2018, waarbij de wettelijke verhoging zal worden gematigd tot nihil,
- verklaart het verzoek met betrekking tot de uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen/-uren over de periode 1 december 2014 – 30 april 2016 niet ontvankelijk,
- compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen,
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gewezen door mr. B.C. Vink, kantonrechter op 3 oktober 2018 in het openbaar uitgesproken.