ECLI:NL:RBDHA:2018:16150

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
5 februari 2019
Zaaknummer
C/09/557578 KG ZA 18-796
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot invrijheidstelling na strafonderbreking en uitzetting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 september 2018 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, een Albanese nationaliteit hebbende man, vorderde om de executie van zijn gevangenisstraf te beëindigen. Eiser was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden wegens het aanwezig hebben van cocaïne. Tijdens zijn voorlopige hechtenis is hem strafonderbreking verleend, waarna hij naar Albanië is uitgezet. Bij terugkeer in Nederland in april 2018 werd hij opnieuw aangehouden en werd de tenuitvoerlegging van zijn straf hervat. Eiser stelde dat hij de strekking van de strafonderbreking niet had begrepen, omdat hij de Nederlandse taal niet machtig was en dat dit in strijd was met de geldende regelgeving, waaronder de Richtlijn 2010/64/EU en het EVRM.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op de juiste wijze is voorgelicht over de strafonderbreking en dat hij de Engelse taal voldoende beheerst. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser had moeten vragen om uitleg indien hij de beslissing niet begreep. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen van de gedaagde, de Staat der Nederlanden, en dat de voorwaarden van de strafonderbreking correct waren nageleefd.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/557578 / KG ZA 18-796
Vonnis in kort geding van 11 september 2018
in de zaak van
[eiser] ,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. S. van den Berg te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden(Ministerie van Justitie en Veiligheid)
te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M. Beekes te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door gedaagde overgelegde producties;
- de op 21 augustus 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door gedaagde een pleitnota is overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eiser heeft de Albanese nationaliteit. Hij heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland.
2.2.
Bij vonnis van 6 juli 2015 is eiser door de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden wegens, kort gezegd, het aanwezig hebben van cocaïne. Deze veroordeling is onherroepelijk geworden.
2.3.
Tijdens de voorlopige hechtenis in voornoemde zaak, op 29 april 2015, heeft een regievoerder van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) met eiser gesproken over terugkeer naar Albanië. In het hiervan opgemaakte gespreksverslag is vermeld dat het gesprek met toestemming van eiser in de Engelse taal is gevoerd en dat betrokkene uitleg is gegeven over de procedure van strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: Rtvi).
2.4.
Bij beslissing van 3 september 2015 is aan eiser strafonderbreking verleend. Deze beslissing is op 4 september 2015 aan eiser uitgereikt en door hem ondertekend.
2.5.
Op 21 september 2015 is een tweede vertrekgesprek gevoerd met eiser door twee regievoerders van DT&V. In het hiervan opgemaakte gespreksverslag is onder meer het navolgende vermeld:
“Het gesprek wordt gevoerd in de Engelse taal, welke door betrokken en mijzelf voldoende wordt beheerst.
(…)
De regievoerder wijst betrokkene erop dat SOB een vanaf-datum kent. Dat er de aan de strafonderbreking de voorwaarde is verbonden dat betrokkene niet terugkeert naar Nederland. Indien betrokkene wel terugkeert naar Nederland, dan moet hij het restant van zijn straf alsnog uitzitten (…)
Betrokkene verklaart het te begrijpen en zegt niet terug te keren naar Nederland.
(…)
Betrokkene heeft desgevraagd verklaard het gesprek goed te hebben begrepen en verstaan.”
2.6.
Eiser is op 15 oktober 2015 uitgezet naar Albanië.
2.7.
Op 14 april 2018 is eiser weer in Nederland aangehouden voor een ander strafbaar feit. Eiser is vervolgens overgebracht naar de Penitentiaire Inrichting te [plaats 1] , waarna de tenuitvoerlegging van de straf waarvoor strafonderbreking is verleend, is hervat.
2.8.
De advocaat van eiser heeft gedaagde bij brieven van 12 juni 2018 en van 11 juli 2018 verzocht de tenuitvoerlegging van de straf van eiser te beëindigen. Hierop heeft gedaagde afwijzend gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert gedaagde te bevelen de executie van de aan hem opgelegde gevangenisstraf onder parketnummer [nummer] per direct te beëindigen, verdere executie te verbieden en gedaagde te bevelen hem onmiddellijk in vrijheid te stellen, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert eiser – samengevat – het volgende aan.
Eiser is de Nederlandse taal niet machtig en heeft de strekking van de beslissing van 3 september 2015 niet eerder begrepen dan nadat hij in april 2018 werd aangehouden en overgebracht naar een penitentiaire inrichting. Dit is in strijd met de geldende regelgeving. Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures bepaalt dat er een recht op vertolking en vertaling bestaat voor personen die gedetineerd zijn in verband met een gepleegd strafbaar feit. Het recht op bijstand van een tolk geldt als één van de minimumrechten welke toekomen aan eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld (artikel 6 lid 3 aanhef en onder a en e van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 14 lid 3 aanhef en onder f van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR)). Voorts is van belang artikel 28 van de Wet Beëdigde Tolken en Vertalers, waarin de plicht is neergelegd voor de aldaar genoemde instanties, waaronder de Dienst Justitiële Inrichtingen, om in het kader van het straf- en vreemdelingenrecht uitsluitend gebruik te maken van beëdigde tolken of vertalers. Nu niet valt na te gaan of voormelde beslissing is uitgereikt met behulp van een tolk, moet het ervoor gehouden worden dat de uitreiking niet op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden, waardoor de huidige detentie onrechtmatig is.
3.3.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat gedaagde onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – tot kennisneming van de vordering gegeven.
4.2.
De aan de strafonderbreking verbonden voorwaarde en de sanctie op overtreding daarvan volgt uit de wet. Artikel 40a van de Rtvi bepaalt dat aan de strafonderbreking de voorwaarde wordt verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Indien de vreemdeling deze voorwaarde niet naleeft, wordt de tenuitvoerlegging van de straf hervat. Het Openbaar Ministerie is niet alleen bevoegd, maar ook verplicht bij overtreding van de voorwaarde de tenuitvoerlegging van de straf te hervatten.
4.3.
Gedaagde heeft uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist dat aan eiser niet is uitgelegd wat de strafonderbreking inhield. Gedaagde heeft in dat kader aangevoerd dat een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, op meerdere momenten wordt voorgelicht over de mogelijkheden en de gevolgen van strafonderbreking. In geval de vreemdeling aangeeft de uitleg niet te begrijpen, wordt volgens gedaagde een tolkentelefoon ingeschakeld. Dat kan zowel tijdens het eerste (intake-)gesprek, als bij de uitreiking van de beslissing, als bij het vertrekgesprek, aldus gedaagde.
4.4.
Uit de overgelegde stukken blijkt genoegzaam dat eiser op de juiste wijze is voorgelicht en dat hij voor zijn terugkeer naar Albanië heeft begrepen wat de strekking was van de strafonderbreking. In het Verslag (Vertrek-)gesprek van 30 april 2015, bedoeld onder 2.3, is vermeld dat het gesprek met toestemming van betrokkene (eiser) is gevoerd in de Engelse taal en dat aan eiser uitleg is gegeven over de procedure van strafonderbreking. Aan eiser zijn tijdens dit gesprek ook diverse vragen gesteld, waarop hij, zo blijkt uit het verslag, uitvoerig heeft geantwoord. Uit het verslag van het tweede vertrekgesprek van 21 september 2015, bedoeld onder 2.5, volgt dat dit gesprek eveneens is gevoerd in de Engelse taal. De regievoerder van DT&V heeft in dat verslag vermeld dat de Engelse taal door eiser voldoende wordt beheerst. In dit verslag is verder vermeld dat eiser erop gewezen is dat aan de strafonderbreking de voorwaarde is verbonden dat hij niet terugkeert naar Nederland en dat hij bij terugkeer naar Nederland het restant van zijn straf alsnog moet uitzitten. In het verslag staat tenslotte dat eiser verklaart het te begrijpen en zegt niet terug te komen naar Nederland en tevens dat eiser desgevraagd heeft verklaard het gesprek goed te hebben begrepen en verstaan. De voorzieningenrechter heeft geen reden te twijfelen aan voornoemde mededelingen dat eiser de Engelse taal voldoende beheerst en dat hij de strekking van de strafonderbreking heeft begrepen. Dit geldt te meer nu in het door gedaagde overgelegde Advies over de strafonderbreking van 1 september 2015 van de Penitentiaire Inrichting te [plaats 2] is vermeld dat aldaar is geconstateerd dat eiser goed Engels spreekt en dat hij op de hoogte is gesteld van het advies, inhoudende dat positief wordt geadviseerd inzake het verzoek tot strafonderbreking, en eiser daarmee akkoord is. Ook uit het door gedaagde overgelegde Selectieadvies van Detentiecentrum Schiphol van 5 augustus 2015 volgt dat eiser onder meer de Engelse taal beheerst.
4.5.
De stelling van eiser dat hij op grond van Richtlijn 2010/64/EU artikel 6 lid 3 en onder a en e EVRM en artikel 14 lid 3 aanhef en onder f IVBPR recht had op bijstand van een tolk en vertaling van de stukken kan hem evenmin baten. Zoals gedaagde terecht aanvoert geldt dit recht alleen ten aanzien van verdachten tot en met de strafoplegging. In geval eiser de inhoud van de beslissing van 3 september 2015 niet begreep, had het op zijn weg gelegen om het personeel van de penitentiaire inrichting uitleg te vragen, voor zover het personeel niet uit eigener beweging al een toelichting had gegeven. Desgewenst had eiser dan ook gebruik kunnen maken van de tolkentelefoon.
4.6.
Gelet op het voorgaande is van onrechtmatig handelen van gedaagde geen sprake. Voor toewijzing van het gevorderde is daarom geen plaats.
4.7.
Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt eiser om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan gedaagde te betalen, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.432,--, waarvan € 806,-- aan salaris advocaat en € 626,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat eiser bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2018.
hf