ECLI:NL:RBDHA:2018:16142

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
4 februari 2019
Zaaknummer
09/827054-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor ondergane voorlopige hechtenis deels gematigd wegens niet voldoen aan plicht tot beperking van de schade gelet op het overtreden van een contactverbod

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 december 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van een gewezen verdachte die in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De verzoeker, geboren in 1964 in Turkije, heeft schadevergoeding aangevraagd voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van zijn voorlopige hechtenis, die in totaal 183 dagen heeft geduurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker in de periode van 19 januari 2018 tot en met 1 februari 2018 recht heeft op schadevergoeding, maar dat de schade na de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor het overtreden van een contactverbod dat leidde tot de opheffing van de schorsing.

De rechtbank heeft de schadevergoeding gematigd, omdat de verzoeker de schorsingsvoorwaarden heeft overtreden. De rechtbank oordeelt dat de verzoeker niet aan zijn verplichting heeft voldaan om zijn schade zoveel mogelijk te beperken. De rechtbank kent een schadevergoeding toe van € 1.115,- voor de periode tot aan de schorsing van de voorlopige hechtenis en € 6.800,- voor de periode na de opheffing van de schorsing, wat resulteert in een totaalbedrag van € 7.915,- dat aan de verzoeker wordt toegekend.

De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat een gewezen verdachte recht heeft op schadevergoeding voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van ondergane verzekering of voorlopige hechtenis, mits er gronden van billijkheid aanwezig zijn. De rechtbank heeft in dit geval geoordeeld dat er gronden van billijkheid zijn om de schadevergoeding te matigen, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/827054-18
Kenmerk RK: 18/2779
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker],

geboren op [geboortedag] 1964 te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende te [adres],
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van advocaat mr. A.L. Pöll, Eisenhowerlaan 102, 2517 KL Den Haag.

De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit verzoek op 27 november 2018 in raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van het proces-verbaal van de politie Eenheid Den Haag, met nummer PL1500-2018017868.
Verzoeker, bijgestaan door mr. A.L. Pöll, is in raadkamer gehoord.

Het verzoek

Het verzoek strekt zich tot vergoeding van de schade welke verzoeker als gevolg van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis heeft geleden tot een bedrag van in totaal
€ 14.795,-.
Verzochte vergoeding
Dagen: 3 x € 105,00
Dagen: 181 x € 80,00
Totaal:
€ 315,-
€ 14.480,-
€ 14.795,-

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat alleen de schade welke verzoeker als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis heeft geleden in de periode 19 januari 2018 tot en met 1 februari 2018 voor vergoeding in aanmerking komt. De schade die verzoeker na de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis, in de periode van 7 maart 2018 tot 24 augustus 2018, heeft geleden komt dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. Verzoeker is immers zelf verantwoordelijk voor de overtreding van het contactverbod die tot de opheffing van de schorsing heeft geleid.

Het oordeel van de rechtbank

Inhoudelijke beoordeling
Op grond van artikel 89, eerste lid, Sv kan aan een gewezen verdachte, wiens strafzaak is geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel, een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van ondergane verzekering of voorlopige hechtenis heeft geleden. Ingevolge artikel 90, eerste lid, Sv vindt toekenning van die schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank gaat uit van de volgende data:
- Inverzekeringstelling: 19 januari 2018;
- Voorlopige hechtenis: 22 januari 2018;
- In vrijheid stelling (schorsing voorlopige hechtenis): 1 februari 2018;
- Voorlopige hechtenis (opheffing schorsing voorlopige hechtenis): 7 maart 2018;
- Invrijheidstelling (na vrijspraak): 24 augustus 2018.
Totaal aantal dagen dat verzoeker zijn vrijheid heeft moeten missen: 183 dagen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 24 augustus 2018 is verzoeker door de meervoudige kamer vrijgesproken van afpersing en bedreiging. De voorlopige hechtenis van verzoeker heeft in totaal 183 dagen geduurd en is in die periode één keer geschorst. Die schorsing van de voorlopige hechtenis is op enig moment weer opgeheven omdat verzoeker één van de schorsingsvoorwaarden, namelijk het contactverbod had overtreden. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verzoeker (het voortduren van) de verdenking en in het verlengde daarvan (het voortduren van) de voorlopige hechtenis aan zijn eigen gedrag of houding te wijten heeft.
De rechtbank stelt in dat kader vast dat verzoeker direct na zijn aanhouding een ontkennende verklaring heeft afgelegd en dat het in deze zaak voornamelijk is gegaan om de beoordeling en de juridische kwalificatie van de door verzoeker verzonden sms’jes. Nu verzoeker is vrijgesproken kan dan ook worden geconcludeerd dat de verdenking en het voortduren daarvan niet aan verzoekers eigen gedrag of houding te wijten zijn. De rechtbank zal dan ook over de gehele periode een vergoeding toekennen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat evenwel aanleiding (een deel van) de vergoeding te matigen. Hierbij is van belang dat de rechtbank de voorlopige hechtenis van verdachte heeft geschorst onder de expliciete voorwaarde geen contact op te nemen met de aangevers. Niet in geschil is dat verzoeker deze voorwaarde heeft overtreden en dat dit heeft geleid tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Weliswaar kan betoogd worden – zoals verzoeker heeft gedaan – dat verzoeker achteraf bezien zonder voldoende zwaarwegende grond van zijn vrijheid is beroofd en dat dit ook geldt voor de beperking van zijn vrijheid in de schorsingsperiode, maar dat laat onverlet dat op verzoeker ook onder die omstandigheden van rechtswege de verplichting rustte zijn mogelijke (vervolg)schade zoveel als redelijkerwijs mogelijk te beperken. Door het schenden van het – gelet op de toen geldende omstandigheden – in redelijkheid opgelegde contactverbod, heeft verzoeker niet aan deze verplichting voldaan. Hieruit vloeit voort dat in ieder geval een deel van de daarna geleden schade, als gevolg van de hervatte vrijheidsberoving, aan verzoeker moet worden toegerekend en voor zijn eigen rekening moet blijven. De rechtbank zal de gevraagde vergoeding voor de periode na de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis dan ook met de helft matigen.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank dan ook gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker over de periode tot aan de schorsing van de voorlopige hechtenis het bedrag van € 1.115,- (3 x € 105,- + 10 x € 80,-) toe te kennen als vergoeding voor de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en voor de periode na de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis € 6.800,- (170 x € 40,-).

Beslissing

De rechtbank kent aan verzoeker toe ten laste van de Staat een bedrag van in totaal
€ 7.915,- (zegge: zevenduizend negenhonderdvijftien euro) en bepaalt dat dit bedrag dient te worden voldaan op rekeningnummer NL95ABNA056.77.88.253 op naam van Stichting Derdengelden Salomons Van der Vlak onder vermelding van het dossiernummer 14161, wijst af het anders of meer verzochte.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. D. Biever, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.A. Hopman, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 december 2018.