ECLI:NL:RBDHA:2018:16142
Rechtbank Den Haag
- Schadevergoedingsuitspraak
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding voor ondergane voorlopige hechtenis deels gematigd wegens niet voldoen aan plicht tot beperking van de schade gelet op het overtreden van een contactverbod
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 december 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van een gewezen verdachte die in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De verzoeker, geboren in 1964 in Turkije, heeft schadevergoeding aangevraagd voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van zijn voorlopige hechtenis, die in totaal 183 dagen heeft geduurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker in de periode van 19 januari 2018 tot en met 1 februari 2018 recht heeft op schadevergoeding, maar dat de schade na de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor het overtreden van een contactverbod dat leidde tot de opheffing van de schorsing.
De rechtbank heeft de schadevergoeding gematigd, omdat de verzoeker de schorsingsvoorwaarden heeft overtreden. De rechtbank oordeelt dat de verzoeker niet aan zijn verplichting heeft voldaan om zijn schade zoveel mogelijk te beperken. De rechtbank kent een schadevergoeding toe van € 1.115,- voor de periode tot aan de schorsing van de voorlopige hechtenis en € 6.800,- voor de periode na de opheffing van de schorsing, wat resulteert in een totaalbedrag van € 7.915,- dat aan de verzoeker wordt toegekend.
De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat een gewezen verdachte recht heeft op schadevergoeding voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van ondergane verzekering of voorlopige hechtenis, mits er gronden van billijkheid aanwezig zijn. De rechtbank heeft in dit geval geoordeeld dat er gronden van billijkheid zijn om de schadevergoeding te matigen, gezien de omstandigheden van de zaak.