ECLI:NL:RBDHA:2018:1609

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
NL17.5045
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde asielaanvraag van Somalië, alleenstaande vrouw en medische situatie van haar zoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een herhaalde asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een alleenstaande vrouw van Somalische nationaliteit, heeft samen met haar minderjarige zoon een asielaanvraag ingediend, waarbij zij aanvoert dat zij bij terugkeer naar Somalië door Al Shabaab als Westerse spion zal worden aangemerkt. Eiseres heeft eerder een asielaanvraag ingediend die in 2014 werd afgewezen, en zij beroept zich nu op gewijzigde omstandigheden, waaronder de medische situatie van haar gehandicapte zoon.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag heeft afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de enkele terugkeer naar Mogadishu onvoldoende is voor het aannemen van een reële vrees voor vervolging. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij als alleenstaande vrouw moet worden aangemerkt, en de rechtbank oordeelt dat de medische situatie van haar zoon niet leidt tot schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in aanmerking genomen, die bevestigde dat de medische omstandigheden van de zoon in de eerdere procedure zijn beoordeeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn in kennis gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.5045

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,

mede namens haar minderjarige zoon [naam 2] ,
(gemachtigde: mr. J.M. Walls),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.H.M. van der Wal).

ProcesverloopBij besluit van 13 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde asielprocedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2017. Eiseres en haar zoon zijn verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen I.A. Mohamed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren op [geboortedatum 1] , is van Somalische nationaliteit. Op 12 juli 2013 heeft eiseres, mede namens haar zoon [naam 2] , geboren op [geboortedaum 2] , een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 28 maart 2014 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, op 30 november 2015 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bevestigd op 26 april 2014.
2. Op 26 februari 2017 heeft eiseres de onderhavige - tweede - asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag ligt ten grondslag dat zij bij terugkeer naar Somalië door Al
Shabaab zal worden aangemerkt als Westerse spion. Eiseres doet een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 26 augustus 2015 (AWB 15/14780). Eiseres kan als alleenstaande vrouw met een invalide kind niet terugkeren naar Modadishu. In Somalië kan haar gehandicapte zoon de benodigde medische hulp niet krijgen. Ter onderbouwing heeft eiseres een brief van het revalidatiecentrum Breda van 16 februari 2016 over gevolgde therapieën en een medicatievoorschrift van revalidatiearts A.D. van Velzen van 22 februari 2016 overgelegd. Eiseres doet een beroep op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 13 december 2016, inzake Paposhvili tegen België (41738/10).
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder stelt zich op het standpunt de enkele terugkeer naar Mogadishu uit het westen onvoldoende is voor het aannemen van een reële vrees. Eiseres is verder niet aan te merken als alleenstaande vrouw in de zin van het beleid inzake Somalië, zoals neergelegd in C7/24.4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar man niet meer in Somalië verblijft. Voorts stelt verweerder vast dat gelet op de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1733), artikel 29, lid 1, van de Vw geen grondslag biedt voor verlening van een asielvergunning vanwege de medische toestand van een vreemdeling. De medische situatie van haar zoon is al in de eerste procedure beoordeeld. Omdat sprake is van een herhaalde asielaanvraag, wordt er niet ambtshalve getoetst aan artikel 64 van de VW. De medische omstandigheden van de zoon van eiseres dienen dus buiten de beoordeling van onderhavige opvolgende asielaanvraag te blijven. Desgewenst kan eiseres een aparte aanvraag voor artikel 64 van de Vw indienen. Na een jaar onafgebroken verblijf op grond van artikel 64 van de Vw kan eiseres een reguliere vergunning op tijdelijke humanitaire gronden aanvragen.
4. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat de situatie ten opzichte van de onder 1 genoemde uitspraak van zittingsplaats Roermond is gewijzigd. Het zoontje van eiseres ontvangt continue medicatie, die in Somalië niet voorhanden is. Bij terugkeer dreigt schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder miskent de betekenis van het arrest in de zaak Paposhvili. Verder heeft eiseres aangevoerd dat verweerder ten aanzien van de stelling dat eiseres alleenstaand is, van haar verwacht dat zij negatief bewijs levert, hetgeen niet mogelijk is.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Ten aanzien van de grond dat eiseres als alleenstaande vrouw niet kan terugkeren naar Somalië, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij moet worden aangemerkt als alleenstaande vrouw. Eiseres heeft haar stelling dat haar echtgenoot naar Sudan is vertrokken niet onderbouwd. Dit had wel van haar mogen worden verwacht, nu zij gedurende de onderhavige procedure nog contact onderhield met haar man. Tijdens het aanvullend gehoor op 12 april 2016 heeft eiseres verklaard eens per maand telefonisch contact met haar man te hebben en in de bij het beroepschrift overgelegde stukken is vermeld dat eiseres via internet contact heeft met haar man. Verweerder is er daarom terecht van uitgegaan dat eiseres niet als alleenstaande vrouw als bedoeld in paragraaf C7/24.4.3 van de Vc moet worden beschouwd.
6. Ten aanzien van de medische situatie van de zoon van eiseres, overweegt de rechtbank als volgt. In de eerste procedure heeft eiseres aangevoerd dat terugzending naar het land van herkomst in strijd is met artikel 3 van het EVRM, aangezien haar minderjarige zoon een ernstige blijvende lichamelijke handicap heeft die intensieve stimulering, controle en periodieke medische behandeling vraagt gedurende de hele kindertijd en dat bij terugkeer de juiste behandeling niet zal plaatsvinden, waardoor een ernstige invalidering optreedt. Het oordeel van de rechtbank daarover dat de medische situatie van de zoon van eiseres, hoe
schrijnend wellicht ook, niet leidt tot schending van artikel 3 van het EVRM, staat in rechte vast. Niet is gebleken dat sprake is van een rechtens relevante wijziging in de omstandigheden. Verweerder heeft verder terecht gewezen op de onder 3 genoemde uitspraak van de Afdeling. Daaruit volgt dat het betoog dat uitzetting wegens de medische toestand van een vreemdeling leidt tot schending van artikel 3 van het EVRM, niet kan worden getoetst indien er geen ambtshalve beoordeling hoeft te worden verricht en evenmin een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd, bijvoorbeeld omdat het al eerder is uitgevaardigd en door een nieuwe aanvraag niet is vervallen. In dit geval gaat het om een herhaalde asielaanvraag, zodat op grond van artikel 3.6a van het Vb niet ambtshalve wordt beoordeeld of eiseres voor een reguliere verblijfsvergunning of uitstel van vertrek in aanmerking komt. Verder blijft het onder 1 genoemde terugkeerbesluit van 28 maart 2014 van kracht. Dat betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres voor de beoordeling van de medische situatie van haar zoon een aparte aanvraag op grond van artikel 64 van de Vw moet indienen en dat het beroep op het arrest Paposhvili in die procedure aan de orde dient te komen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Valk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.