ECLI:NL:RBDHA:2018:16070

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
7385251 EJ VERZ 18-78366
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot onderbewindstelling op grond van analfabetisme

In deze beschikking van de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 12 december 2018, is een verzoek tot onderbewindstelling afgewezen. Het verzoek was ingediend door twee verzoekers, de kinderen van de rechthebbende, die stelden dat hun moeder, als gevolg van haar lichamelijke en geestelijke toestand, niet in staat was haar vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. De rechthebbende, geboren op [geboortedatum] en wonende te [woonplaats], had na het overlijden van haar echtgenoot, die altijd haar belangen had behartigd, behoefte aan bescherming van haar goederen.

De verzoekers voerden aan dat de rechthebbende de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, wat haar zou belemmeren in het zelfstandig functioneren in de samenleving. Tijdens de zitting werd echter duidelijk dat er geen medische verklaring was die de noodzaak voor onderbewindstelling onderbouwde. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een medische of geestelijke toestand die onderbewindstelling rechtvaardigde, noch van problematische schulden. De rechthebbende had bovendien al een volmacht verleend aan een van de verzoekers om haar bankzaken te regelen, wat ook een alternatieve oplossing bood.

De kantonrechter concludeerde dat het verzoek tot onderbewindstelling niet kon worden toegewezen, omdat niet was aangetoond dat de rechthebbende niet in staat was haar vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. De beschikking werd afgewezen, en de verzoekers kregen de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep aan te tekenen bij het Gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Zittingsplaats 's-Gravenhage
AL
Zaaknr.: 7385251 EJ VERZ 18-78366
Datum: 12 december 2018

Beschikking van de kantonrechter op een verzoek tot onderbewindstelling

op verzoek van:

[verzoeker 1]

wonende te [woonplaats] , [adres] ,
en
[verzoeker 2],
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
hierna ook te noemen: verzoekers.
Het verzoek strekt tot onderbewindstelling van de goederen van:

[rechthebbende] ,

geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
hierna te noemen: rechthebbende.

Procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift met bijlagen, ter griffie ingekomen op 29 november 2018,
- een bereidverklaring van de beoogd-bewindvoerder [verzoeker 2] , tevens verzoeker en zoon van rechthebbende,
- een bereidverklaring van de beoogd-bewindvoerder [verzoeker 1] , tevens verzoekster en dochter van rechtehbbende,
- het bezwaarschrift van [betrokkene 1] , dochter van rechthebbende, ingekomen op 4 december 2018,
- het bezwaarschrift van [betrokkene 2] , zoon van rechthebbende, ingekomen op 4 december 2018,

Beoordeling

Het verzoek strekt tot instelling van een bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan rechthebbende met benoeming van
[verzoeker 1] ,wonende te [woonplaats] , [adres] , geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedatum] en
[verzoeker 2], wonende te [woonplaats] , [adres] , geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedatum] , tot bewindvoerders.
Grondslag van het verzoek is dat rechthebbende als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.
Ter zitting is het volgende naar voren gekomen. Rechthebbende en de verzoekers, tevens dochter en zoon, gaven ter zitting aan dat de echtgenoot van rechthebbende en vader van de verzoekers altijd de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende heeft waargenomen. De echtgenoot van rechthebbende is op 17 november 2018 overleden. Rechthebbende kan haar vermogensrechtelijke belangen nu niet zelf waarnemen, omdat zij de Nederlandse taal in woord en schrift onvoldoende beheerst. Dat brengt met zich dat rechthebbende, volgens verzoekers en rechthebbende, onvoldoende in staat is om zelfstandig in de Nederlandse samenleving te functioneren.
Voorts is aangevoerd dat bewind bescherming zou bieden tegenover de broer en zus die niet hebben ingestemd met het verzoek onderbewindstelling. Volgens verzoekers zijn bij de echtgenoot van rechthebbende, tijdens zijn ziekte, financiële problemen ontstaan, omdat zijn vermogensrechtelijke belangen niet afdoende zijn behartigd door de zus die niet heeft ingestemd met het bewind. De verzoekers willen, door instelling van een bewind, voorkomen dat bij rechthebbende dezelfde financiële problemen zullen gaan ontstaan. De rechthebbende heeft ter zitting verklaard dat zij wil dat verzoekers haar vermogensrechtelijke belangen gaan waarnemen.
Voorop staat dat bewind alleen kan worden uitgesproken indien bij rechthebbende een medische of geestelijke toestand aanwezig is, die maakt dat bewind een noodzakelijke maatregel is of indien er problematische schulden zijn. Daar is in dit geval geen sprake van.
Het beheer van de financiële zaken van rechthebbende kan ook worden gevoerd door verzoekers een volmacht te geven op de bankrekening van rechthebbende. Ter zitting is ook al naar voren gebracht dat een van de verzoekers reeds in het bezit is van een machtiging om de bankzaken van rechthebbende te regelen. Indien dit niet afdoende is kan ook gedacht worden aan het aanvragen van een notariële volmacht waarmee verzoekers namens rechthebbende haar zakelijke belangen kunnen behartigen.
Vorenstaande betekent dat de kantonrechter, gelet op de inhoud van de stukken, het verhandelde ter zitting en het ontbreken van een afdoende medische verklaring, van oordeel is dat thans onvoldoende aannemelijk is geworden dat betrokkene als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Nu zich geen situatie voordoet als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW, zal het verzoek tot instelling van een bewind
worden afgewezen.

Beslissing

De kantonrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M. Derijks, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2018.
Tegen deze beslissing kan door indiening van een beroepschrift (door een advocaat) ter griffie van het Gerechtshof Den Haag hoger beroep worden ingesteld:
a door de verzoek(st)er en door de in de procedure verschenen belanghebbenden,
binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
b door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of
nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.