Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Het onderzoek ter zitting
2.De vordering
3.De beoordeling van de vordering
.
Rechtbank Den Haag
Op 11 december 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een ontnemingszaak met parketnummer 09/994007-15. De zaak betreft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor medeplegen van valsheid in geschrift. De vordering is voor het eerst aan de orde geweest op de terechtzitting van 27 maart 2018 en inhoudelijk behandeld op 27 november 2018. De officier van justitie heeft aanvankelijk een bedrag van € 723.039,78 gevorderd, maar heeft dit bedrag ter zitting gewijzigd naar € 26.961,98, en uiteindelijk gesteld dat er geen wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden vastgesteld.
De verdediging heeft betoogd dat de vordering moet worden afgewezen, omdat niet kan worden aangetoond dat de veroordeelde voordeel heeft genoten. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de ontnemingsmaatregel een reparatoir karakter heeft en dat het openbaar ministerie de plicht heeft om voldoende bewijs te leveren van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat de bedragen op de kasbewijzen daadwerkelijk als voordeel voor de veroordeelde zijn aangewend. De kasbewijzen waren valselijk opgemaakt en het was niet mogelijk om vast te stellen hoeveel contant geld de uitzendkrachten daadwerkelijk hebben ontvangen.
Daarom heeft de rechtbank de vordering van het openbaar ministerie afgewezen, met de overweging dat niet aannemelijk is gemaakt dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. E.C. Kole, met mr. M.M.F. Holtrop en mr. J. Montijn als rechters, en is openbaar uitgesproken op 11 december 2018.