4.4De beoordeling van de tenlastelegging
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de tenlastegelegde kasbewijzen vals zijn opgemaakt of zijn vervalst. Indien de rechtbank deze vraag bevestigend beantwoordt, zal zij vervolgens moeten vaststellen of deze gedragingen aan [medeverdachte] kunnen worden toegerekend. Indien de rechtbank ook deze vraag bevestigend beantwoordt, zal zij moeten vaststellen of de verdachte hieraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Zijn de ten laste gelegde kasbewijzen vals opgemaakt?
De kasbewijzen
In de administratie van [medeverdachte] bevonden zich vele kasbewijzen, waaronder onderstaande kasbewijzen ten name van de volgende personen:
- ( zaak 2) [naam] , gedateerd [datum] te Den Haag, ten bedrage van euro 760,83 met omschrijving [code][code]
- ( zaak 3) [naam] , gedateerd Den Haag, [datum] ten bedrage van euro 835,27 met omschrijving [code][code]
- ( zaak 6) [naam] , gedateerd Den Haag, [datum] ten bedrage van euro 636,08 met omschrijving [code][code]
- ( zaak 9) [naam] , gedateerd Den Haag, [datum] ten bedrage van euro 144,91 met omschrijving [code][code]
- ( zaak 14) [naam] , gedateerd Den Haag, [datum] ten bedrage van euro 1072,31 met omschrijving [code][code]
- ( zaak 17) [naam] , gedateerd Den Haag, [datum] ten bedrage van euro 1143,54 met omschrijving [code][code]
- ( zaak 19) [naam] , gedateerd Luttelgeest, [datum] ten bedrage van euro 1156,84 met omschrijving [code][code]
- ( zaak 21) [naam] , gedateerd Den Haag, [datum] ten bedrage van euro 535,52 met omschrijving [code][code]
Ten aanzien van de zaken 2, 3, 6 en 9
De verklaringen van de uitzendkrachten
[naam] , [naam] , [naam] en [naam] hebben allen verklaard dat de handtekeningen op de hiervoor genoemde en op hun naam gestelde kasbewijzen niet van hen zijn en dat zij de daarop vermelde bedragen niet hebben ontvangen.
Forensisch handschriftonderzoek
De gerechtelijk deskundige voor handschriftonderzoek W. de Jong van Niehoff & De Jong Forensisch Schriftonderzoek heeft forensisch handschriftonderzoek gedaan naar de echtheid van de handtekeningen op voornoemde kasbewijzen. De deskundige concludeert in het door hem opgestelde deskundigenrapport dat de handtekening op het kasbewijs in zaak 2
met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheidniet door de betrokken uitzendkracht op het betwiste kasbewijs is geplaatst en dat de handtekeningen in de zaken 3, 6 en 9
met zeer hoge waarschijnlijkheidniet door de betrokken uitzendkracht op het betwiste kasbewijs zijn geplaatst.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft zowel ter terechtzitting als tegenover de verbalisanten van de ISZW verklaard dat de betrokken uitzendkrachten zelf de handtekening moeten hebben geplaatst en dat zij het op het kasbewijs vermelde geldbedrag ook hebben ontvangen.
De raadsman van de verdachte heeft geen verweer gevoerd tegen de conclusie van de deskundige.
Ten aanzien van de zaken 14, 17, 19 en 21
De verklaringen van de uitzendkrachten
[naam] , [naam] , [naam] en [naam] hebben allen verklaard dat de handtekeningen op de hiervoor genoemde en op hun naam gestelde kasbewijzen weliswaar van hen zijn, maar dat zij de daarop vermelde bedragen niet hebben ontvangen. Zij hebben blanco kasbewijzen moeten ondertekenen.
[naam] heeft verder onder meer verklaard dat zij in 2010 bij [bedrijf] in Luttelgeest heeft gewerkt en dat haar baas [naam] was. Zij kreeg van hem een envelop met haar naam erop en daarbij zat een kwitantie/kasbewijs. In de envelop zat geld en een briefje waarop stond vermeld hoeveel geld in de envelop zat. Na het geld gecontroleerd te hebben, tekende zij het kasbewijs. Op het kasbewijs stond geen bedrag ingevuld.
[naam] heeft verder onder meer verklaard dat zij vanaf december 2010 tot medio mei 2011 heeft gewerkt voor [medeverdachte] . Zij kreeg contant betaald en kreeg meestal van [medeverdachte] een envelop. Het contante geld zat daarin, met daarbij een briefje waarop het aantal gewerkte uren stond vermeld en het bedrag dat in de envelop zat. Zij controleerde haar salaris en tekende het kasbewijs. [medeverdachte] liet haar altijd tekenen. De kasbewijzen waren altijd leeg.
[naam] heeft verder onder meer verklaard dat hij vanaf mei 2011 voor [medeverdachte] in Almere werkte en per bank werd betaald. Hij is een aantal keer contant uitbetaald. Dit betrof steeds hooguit 100 euro. Hij moest voor de uitbetaling naar het kantoor van [medeverdachte] . Hij kreeg van hem een kleine envelop met geld en een stukje papier met daarop vermeld het bedrag dat hij nog moest ontvangen. Ook moest hij een kasbewijs tekenen. Daar stond behalve zijn naam verder helemaal niets op.
[naam] heeft verder onder meer verklaard dat zij in 2011 en 2012 wekelijks per bank werd betaald door [medeverdachte] en soms contant een dagloon, hooguit 60 euro, betaald kreeg. Zij heeft blanco kwitanties getekend op kantoor. Ze moest haar handtekening plaatsen op een verder niet ingevuld kasbewijs. Zij belde met [medeverdachte] zei dat als zij niet tekende, zij dan niet uitbetaald zou krijgen.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft zowel ter terechtzitting als tegenover de verbalisanten van de ISZW verklaard dat de betrokken uitzendkrachten hun handtekening niet op een blanco maar op een reeds ingevuld kasbewijs hebben geplaatst en dat zij het op dat kasbewijs vermelde geldbedrag hebben ontvangen.
Tussenconclusie
Uit het voorgaande blijkt dat op een viertal kasbewijzen (zaken 2, 3, 6 en 9) handtekeningen stonden die afkomstig leken te zijn van de daarop vermelde personen, maar waarvan de betreffende personen hebben verklaard dat zij die kasbewijzen niet hebben ondertekend en dat zij de op de kasbewijzen vermelde geldbedragen niet hebben ontvangen.
Uit het voorgaande blijkt verder dat op een viertal kasbewijzen (zaken 14, 17, 19 en 21) weliswaar handtekeningen stonden die afkomstig waren van de daarop vermelde personen, maar waarvan de betreffende personen hebben verklaard dat zij blanco kasbewijzen hebben ondertekend en dat zij de op de kasbewijzen vermelde geldbedragen niet hebben ontvangen.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de betreffende getuigen. De valsheid van de handtekeningen vindt daarnaast steun in het deskundigenrapport. De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van het forensisch handschriftonderzoek met betrekking tot de echtheid van de handtekeningen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing en volgt de deskundige in zijn conclusie. De verklaringen ondersteunen elkaar bovendien op essentiële onderdelen. Alle getuigen hebben meerdere verklaringen afgelegd en verklaren consistent over de wijze van uitbetaling, de hoogte van de contant uitbetaalde bedragen en het ondertekenen van blanco kasbewijzen.
De rechtbank stelt, gelet op het voorgaande, vast dat:
- de kasbewijzen in de zaken 2, 3, 6 en 9 vals zijn opgemaakt, nu de op deze kasbewijzen geplaatste handtekeningen niet zijn geplaatst door de daarop genoemde personen en de daarop vermelde geldbedragen niet zijn betaald;
- de kasbewijzen in de zaken 14, 17, 19 en 21 vals zijn opgemaakt, nu de daarop vermelde geldbedragen niet zijn betaald.
Kunnen deze gedragingen aan [medeverdachte] worden toegerekend?
De rechtbank stelt voorop dat het bij de beantwoording van deze vraag veelal gaat om gedragingen van een fysieke dader die (vervolgens) worden toegerekend aan een rechtspersoon als functionele dader.
Voor de beantwoording van de vraag of een gedraging redelijkerwijs aan een rechtspersoon kan worden toegerekend, is het van belang vast te stellen of deze gedragingen zijn verricht ‘in de sfeer van’ die rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon is sprake als zich één of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het uitgeoefende bedrijf;
de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat de bovengenoemde kasbewijzen vals zijn opgemaakt. De rechtbank heeft onder 4.1 vastgesteld welke werkzaamheden [verdachte] , [medeverdachte] , [medeverdachte] en [medeverdachte] hebben verricht binnen en voor [medeverdachte] . Op grond hiervan en op grond van de verklaringen van de getuigen, stelt de rechtbank vast dat zij allen betrokkenheid hebben gehad bij de handelingen met betrekking tot de kasbewijzen:
- [verdachte] maakte de kasbewijzen op;
- [medeverdachte] en [medeverdachte] brachten kasbewijzen naar Luttelgeest;
- [verdachte] , [medeverdachte] , [medeverdachte] en [medeverdachte] hebben kasbewijzen laten ondertekenen bij het overhandigen van de enveloppen met geld;
- [verdachte] verwerkte de kasbewijzen in de kas- en bedrijfsadministratie.
Tussenconclusie
De valse kasbewijzen stonden op naam van [medeverdachte] en zijn vervolgens opgenomen in de kas- en bedrijfsadministratie van [medeverdachte] . Het voeren van administratie is onderdeel van de normale bedrijfsvoering, de gedragingen zijn gepleegd door personen die werkzaam waren ten behoeve van [medeverdachte] en zijn [medeverdachte] dienstig geweest. Het vals opmaken van de kasbewijzen en het opnemen in de administratie zijn daarmee verricht ‘in de sfeer van’ die rechtspersoon en kan daarom aan [medeverdachte] worden toegerekend.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat [medeverdachte] zo bewust en nauw heeft samengewerkt met de personen die werkzaam waren ten behoeve van [medeverdachte] dat dit medeplegen oplevert.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat [verdachte] . hierbij geen actieve rol heeft gespeeld.
Heeft de verdachte feitelijk leiding gegeven aan de strafbare gedragingen?
Nu is vastgesteld dat [medeverdachte] in de periode van 26 april 2010 tot 29 juni 2012 een strafbaar feit heeft begaan, dient zich de vraag aan of [verdachte] kan worden aangemerkt als leidinggevende en in die hoedanigheid strafrechtelijk aansprakelijk is voor dat handelen.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De rechtbank heeft onder 4.1 vastgesteld welke werkzaamheden [verdachte] heeft verricht binnen en voor [medeverdachte] . Daarnaast is [verdachte] , via [verdachte] ., bestuurder en enig aandeelhouder van [medeverdachte] . Hieruit kan worden afgeleid dat de feitelijke positie van [verdachte] binnen [medeverdachte] van dien aard was dat hij in het maatschappelijk verkeer heeft te gelden als feitelijk leidinggevende van die rechtspersoon. Dat betekent dat hij als feitelijk leidinggever voor de door deze rechtspersoon gepleegde strafbare feiten verantwoordelijk te houden is.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht.