ECLI:NL:RBDHA:2018:15832
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor gezinslid met beroep op artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Eiser, een Turkse nationaliteit, had de aanvraag ingediend om bij zijn minderjarige dochter, referent, te kunnen verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen, met als argument dat er onvoldoende daadwerkelijke invulling werd gegeven aan het gezinsleven, ondanks het bestaan van familie- en gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiser voerde aan dat de belangenafweging door verweerder niet correct was uitgevoerd en dat er wel degelijk een afhankelijkheidsrelatie bestond tussen hem en referent.
De rechtbank oordeelde dat verweerder het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) onvoldoende had betrokken bij de belangenafweging. Dit rapport concludeerde dat het belang van referent zou worden geschaad als eiser naar Turkije zou vertrekken. De rechtbank stelde vast dat de afwijzing van de verblijfsvergunning een inmenging betekende in het recht op respect voor privé- en gezinsleven, en dat verweerder niet had aangetoond dat deze inmenging gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak.
Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.002 werden vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat de belangen van referent en de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referent cruciaal waren in de beoordeling van de zaak. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.