ECLI:NL:RBDHA:2018:15831

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
20 januari 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 1960
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis asiel op basis van onvoldoende bewijs van gezinsband

In deze zaak heeft eiseres, een Eritrese, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis asiel werd afgewezen. De rechtbank Den Haag heeft op 20 december 2018 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij de enkelvoudige kamer zich heeft gebogen over de vraag of eiseres voldoende bewijs heeft geleverd van haar gezinsband met de referent, die haar biologische vader zou zijn.

Eiseres heeft gesteld dat zij de dochter is van referent en heeft ter onderbouwing van haar aanvraag een kerkelijke huwelijksakte, een inentingsbewijs en een geboorteakte overgelegd. De staatssecretaris heeft echter geoordeeld dat eiseres haar identiteit en de familierechtelijke relatie niet heeft aangetoond, omdat de geboorteakte tardief is opgemaakt en het onderliggende brondocument niet is overgelegd. Tijdens de hoorzitting heeft referent wisselende verklaringen afgelegd over het brondocument, wat de rechtbank aanleiding gaf om te twijfelen aan de juistheid van de ingediende documenten.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat eiseres niet in bewijsnood verkeert en dat de aanvraag om de mvv terecht is afgewezen. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de stelling dat de tardief overgelegde geboorteakte voldoende bewijs biedt van de gezinsband, verworpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvraag om de mvv ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB18/1960
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,
gemachtigde: mr. F.A. van den Berg
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 maart 2017 (het bestreden besluit) over de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis asiel.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2018. De gemachtigde van eiseres is verschenen met [naam 2] , referent. Als tolk is verschenen A. Mohamed Ali. Verweerder is niet verschenen. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1. Eiseres heeft gesteld te zijn geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Op 5 februari 2016 heeft referent namens haar een aanvraag ingediend om afgifte van een mvv in het kader van nareis. Referent heeft in de aanvraag vermeld dat eiseres zijn biologische kind is. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft referent een kerkelijke huwelijksakte, een kopie van een inentingsbewijs van eiseres en een geboorteakte van eiseres overgelegd. Bij besluit van 3 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat eiseres haar identiteit en haar familierechtelijke relatie met referent niet heeft aangetoond. De geboorteakte van eiseres is tardief opgemaakt op 21 december 2016 en het onderliggende brondocument met nummer 19403/2016 is niet overgelegd. Verder ontbreekt een toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder.
2. Het bezwaar daartegen van eiseres is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft het primaire besluit gehandhaafd en verder overwogen dat de nadere toelichting die referent tijdens een hoorzitting op 17 januari 2018 heeft gegeven voor het ontbreken van het brondocument onvoldoende is. Eiseres verkeert volgens verweerder niet in bewijsnood. Verder stelt verweerder dat niet is aangetoond dat referent voldoende invulling heeft gegeven aan de feitelijke gezinsband met eiseres voor zijn vertrek uit Eritrea. Dus zelfs wanneer het ontbrekende brondocument alsnog zou worden overgelegd, is er onvoldoende aanleiding om DNA-onderzoek te doen om de verwantschap van eiseres met referent vast te stellen.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder haar ten onrechte geen mvv heeft verleend. Het feit dat de geboorteakte tardief is opgemaakt doet er niet aan af dat zij middels deze akte heeft bewezen dat zij de dochter is van referent. De kerkelijke doopakte is het onderliggende brondocument. Nu verweerder geen kerkelijke aktes accepteert als bewijs van de familierechtelijke gezinsband, kan volstaan worden met het overleggen van de officiële geboorteakte. Verder is eiseres door haar moeder toegekend aan referent, waarmee eiseres erkend is door referent en hij volgens de Eritrese wet (de artikelen 740, lid 2, en 746 van de Code Civil Eritrea) als de vader van eiseres wordt beschouwd. Verweerder heeft daarom in strijd gehandeld met artikel 4, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn [1] en de daarbij behorende richtsnoeren. Ook heeft referent wel degelijk invulling gegeven aan de feitelijke gezinsband met eiseres. Hij gaf landbouwproducten en geld aan haar moeder voor kleding, bezocht haar driemaal per maand en speelde dan met haar.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), voor zover van belang, kan een verblijfsvergunning asiel worden verleend aan het minderjarige kind van de vreemdeling aan wie een asielvergunning is verstrekt indien deze op het tijdstip van diens binnenkomst behoorde tot diens gezin en binnen drie maanden is nagereisd.
5. Volgens C1/4.4.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000, voor zover van belang, moet de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw zijn identiteit en de gestelde familierelatie aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding, of een ander officieel en door de autoriteiten afgegeven document dat zijn identiteit aantoont, en, voor zover van toepassing, met een document dat de familierechtelijke relatie tussen het kind en de ouder aantoont. Als de vreemdeling dat niet kan, moet hij aannemelijk maken dat dit niet aan hem is toe te rekenen (bewijsnood).
6. Na het primaire besluit heeft verweerder een nieuwe gedragslijn [2] aangenomen voor het beoordelen van nareiszaken. Deze houdt - kort weergegeven - in dat verweerder ook andere bewijsmiddelen dan officiële documenten in zijn beoordeling betrekt, ongeacht de vraag naar bewijsnood. Deze kunnen aanleiding geven tot nader onderzoek. Daarbij wordt in aanmerking genomen of de vreemdeling een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van officiële documenten, of bedoelde andere bewijsmiddelen substantieel bewijs opleveren en of er sprake is van contra-indicaties. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 16 mei 2018 [3] geoordeeld dat deze gedragslijn in overeenstemming is met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
7. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat zij met de tardief overgelegde geboorteakte de familierechtelijke gezinsband met referent heeft aangetoond.
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiseres het onderliggende brondocument met nummer 19403/2016, op basis waarvan de geboorteakte is afgegeven, niet heeft overgelegd. Daarnaast heeft referent wisselende verklaringen afgelegd over het brondocument. Zo heeft hij enerzijds tijdens de hoorzitting op 17 januari 2017 verklaard dat het brondocument een overdrachtsbrief van de Kebabi is en anderzijds in beroep dat het brondocument een kerkelijke doopakte is. Dat Bureau Documenten de geboorteakte op 4 juli 2017 op echtheid, opmaak en afgifte positief heeft beoordeeld, betekent niet dat de inhoud juist is.
8. Verder overweegt de rechtbank dat referent niet met documenten heeft aangetoond dat eiseres door haar moeder volgens het Eritrees burgerlijk wetboek aan hem is toegekend.
9. Gelet op het voorgaande faalt het beroep van eiseres op artikel 4, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn en de daarbij behorende richtsnoeren eveneens.
10. Nu verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres de familierechtelijke gezinsband met referent niet heeft aangetoond, is de aanvraag terecht afgewezen.
De feitelijke invulling van de gezinsband met referent en het ontbreken van de toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder behoeven om die reden geen nadere bespreking.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Richtlijn 2003/86/EG
2.WBV 2017/14, Stcrt. 2017, nr. 70919 en de brief van verweerder van 23 november 2017 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal (Kamerstukken II 2017/18, 19 637, nr. 2354