ECLI:NL:RBDHA:2018:15830

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
20 januari 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 5859
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese eiseres wegens niet aangetoonde identiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis door een Eritrese eiseres. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.J. Paffen, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 5 juli 2018 was genomen. Dit besluit wees de aanvraag van de eiseres af, omdat zij haar identiteit en de familierechtelijke relatie met haar referent niet had aangetoond. Tijdens de zitting op 5 december 2018 was de eiseres aanwezig, maar de verweerder was niet verschenen.

De rechtbank overwoog dat de eiseres geen identificerend document had overgelegd en dat de verklaring van de eiseres over het ontbreken van documenten niet voldoende was om aan te tonen dat zij in bewijsnood verkeerde. De rechtbank stelde vast dat de eiseres op het moment van de aanvraag in het bezit had moeten zijn van een identiteitskaart en residence kaart, en dat haar verklaring over de financiële situatie van de referent en het ontbreken van internetverbindingen niet overtuigend was. De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in staat was om de benodigde documenten te overleggen.

De rechtbank oordeelde verder dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat er geen redelijke twijfel bestond dat de bezwaren van de eiseres niet konden leiden tot een andersluidend besluit. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en was er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/5859
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,
gemachtigde: mr. M.J. Paffen,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 5 juli 2018 (het bestreden besluit) over de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2018. Eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Op 3 mei 2016 heeft [naam 2] , referent en de gestelde echtgenoot van eiseres, namens haar een aanvraag ingediend om afgifte van een mvv in het kader van nareis. Op 11 juli 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiseres haar identiteit en de familierechtelijke relatie met referent niet heeft aangetoond. Eiseres heeft geen identificerend document overgelegd. Verweerder volgt niet de verklaring die zij hiervoor heeft gegeven. Eiseres
verkeert volgens verweerder niet in bewijsnood ter zake van het overleggen van een identificerend document. Eiseres heeft haar identiteit niet aangetoond met enig indicatief document. Er is daarom geen aanleiding om nader onderzoek in te stellen.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder haar ten onrechte tegenwerpt dat zij haar identiteitskaart en residence kaart niet heeft overgelegd. Zij voert aan dat de financiële situatie van referent het destijds niet toeliet om de documenten naar Nederland op te laten sturen en dat het ook niet mogelijk was om een kopie van de documenten via elektronische communicatiemiddelen te versturen. Verder hebben militairen die bij eiseres in december 2016 aan de deur kwamen al haar documenten meegenomen, met uitzondering van de kerkelijke huwelijksakte. Eiseres stelt dat zij zonder identiteitskaart aan het dagelijks leven kon deelnemen. Eiseres handhaaft haar standpunt dat de overgelegde kerkelijk huwelijksakte echt is.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Sinds november 2017 [1] hanteert verweerder een nieuw beoordelingskader voor nareisaanvragen. In de uitspraak van 16 mei 2018 [2] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat dit kader in overeenstemming is met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
Een vreemdeling moet zowel de gestelde familierelatie met de desbetreffende referent als zijn identiteit aantonen met officiële documenten. Indien een vreemdeling stelt dat hij geen officiële documenten kan overleggen, moet hij dit aannemelijk maken. Als die vreemdeling dit aannemelijk heeft gemaakt, betrekt verweerder onofficiële documenten bij zijn beoordeling en kan hij aanvullend onderzoek aanbieden. Als die vreemdeling dit niet aannemelijk heeft gemaakt maar wel één of meer onofficiële documenten heeft overgelegd, betrekt verweerder deze onofficiële documenten bij zijn beoordeling. Deze documenten kunnen verweerder aanleiding geven om de desbetreffende vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden.
5. Vaststaat dat eiseres geen officiële identiteitsdocumenten heeft overgelegd die haar identiteit kunnen aantonen. Op grond van algemeen bekende informatie over Eritrea [3] mag worden verwacht dat personen vanaf achttien jaar in het bezit zijn van een identiteitskaart. Identiteitskaarten zijn voor allerlei bureaucratische procedures nodig [4] .
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiseres ten tijde van de mvv-aanvraag op 3 mei 2016 in het bezit was van een identiteitskaart en residence kaart en deze documenten dus bij haar aanvraag had kunnen overleggen. De verklaring van eiseres, dat het gelet op de financiële situatie van referent niet mogelijk was om de documenten op te sturen en er verder geen internetverbinding was, heeft verweerder terecht onvoldoende geacht voor het niet overleggen van deze documenten bij de aanvraag. Daarnaast heeft verweerder de verklaring van eiseres, dat militairen in december 2016 haar documenten hebben afgepakt, vaag en summier kunnen vinden en onvoldoende voor het ontbreken van de documenten. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiseres niet weet waarom de militairen bij haar aan de deur kwamen, waarom haar documenten zijn ingenomen en ook niet heeft getracht haar documenten terug te krijgen. Ook heeft eiseres niet inzichtelijk gemaakt hoe zij zich na december 2016 zonder identificerend document in Eritrea heeft kunnen handhaven. De enkele verklaring van eiseres dat zij zonder documenten heeft kunnen deelnemen aan het dagelijks leven, is hiervoor niet afdoende. Te meer nu referent op 27 juni 2017 heeft verklaard dat eiseres zich moest identificeren om olie, suiker en andere levensmiddelen in de winkel te kunnen kopen.
6. Eiseres heeft aldus niet aannemelijk gemaakt dat zij in bewijsnood verkeert voor wat betreft het overleggen van officiële identiteitsdocumenten.
7. Verder heeft eiseres geen indicatieve documenten overgelegd.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiseres haar identiteit niet heeft aangetoond. De aanvraag is terecht afgewezen. De gestelde gezinsband met referent behoeft om die reden geen verdere bespreking.
9. Namens eiseres is ten slotte aangevoerd dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Van het horen mag alleen met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en hetgeen eiseres daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, mede bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, is naar het oordeel van de rechtbank aan deze maatstaf voldaan.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.WBV 2017/14, Stcrt. 2017, nr. 70919 en de brief van verweerder van 23 november 2017 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal (Kamerstukken II 2017/18, 19 637, nr. 2354)
3.Algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Eritrea van februari 2017
4.Algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Eritrea van juli 2015