ECLI:NL:RBDHA:2018:15830
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese eiseres wegens niet aangetoonde identiteit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis door een Eritrese eiseres. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.J. Paffen, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 5 juli 2018 was genomen. Dit besluit wees de aanvraag van de eiseres af, omdat zij haar identiteit en de familierechtelijke relatie met haar referent niet had aangetoond. Tijdens de zitting op 5 december 2018 was de eiseres aanwezig, maar de verweerder was niet verschenen.
De rechtbank overwoog dat de eiseres geen identificerend document had overgelegd en dat de verklaring van de eiseres over het ontbreken van documenten niet voldoende was om aan te tonen dat zij in bewijsnood verkeerde. De rechtbank stelde vast dat de eiseres op het moment van de aanvraag in het bezit had moeten zijn van een identiteitskaart en residence kaart, en dat haar verklaring over de financiële situatie van de referent en het ontbreken van internetverbindingen niet overtuigend was. De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in staat was om de benodigde documenten te overleggen.
De rechtbank oordeelde verder dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat er geen redelijke twijfel bestond dat de bezwaren van de eiseres niet konden leiden tot een andersluidend besluit. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en was er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.