ECLI:NL:RBDHA:2018:15768
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing mvv-aanvraag voor Syrische moeder op basis van artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een staatloze vrouw geboren in 1955, heeft de aanvraag ingediend ten behoeve van haar meerderjarige zoon, die als referent fungeert. De aanvraag werd afgewezen op 20 februari 2018, waarna het bezwaar van eiseres op 6 juni 2018 kennelijk ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing.
Tijdens de zitting op 6 november 2018 heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, terwijl de verweerder niet aanwezig was. Eiseres betoogde dat er sprake is van een meer dan normale emotionele afhankelijkheid tussen haar en haar zoon, en dat de afwijzing van de mvv-aanvraag een schending van artikel 8 van het EVRM inhoudt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is geleverd voor deze bijzondere afhankelijkheid. De rechtbank heeft verweerder gevolgd in zijn standpunt dat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM, omdat de normale emotionele banden tussen een moeder en haar meerderjarige zoon niet overstegen worden.
De rechtbank heeft ook het beroep op de Gezinsherenigingsrichtlijn verworpen, omdat eiseres niet valt onder de definitie van gezinslid zoals bedoeld in de richtlijn. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen.