ECLI:NL:RBDHA:2018:15767

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
16 januari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4420
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER op basis van verblijfseisen en familierelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER door eiseres, een Marokkaanse nationaliteit houdende vrouw, die beoogde verblijf bij haar dochter in Nederland. De aanvraag werd afgewezen omdat niet was aangetoond dat de dochter, die de Belgische nationaliteit heeft, rechtmatig in Nederland verblijft en meer dan drie maanden in Nederland heeft verbleven. Eiseres had haar aanvraag ingediend op 4 mei 2017, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde de aanvraag op 14 januari 2018 en het bezwaar op 16 mei 2018 kennelijk ongegrond. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten, waarbij zij aanvoerde dat verweerder ten onrechte voorbijging aan haar beroep op een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie en dat zij wel degelijk ten laste is van haar dochter. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat niet was aangetoond dat de dochter in Nederland verblijfsrecht had en dat eiseres ten laste was van haar. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/4420

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Artan).

Procesverloop

Bij besluit van 14 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
Bij besluit van 16 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1960 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiseres heeft op 4 mei 2017 de onderhavige aanvraag ingediend. Eiseres beoogt verblijf bij haar dochter [referente] (referente) die de Belgische nationaliteit heeft.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet kan worden aangemerkt als een familielid van een burger van de Europese Unie die zelf rechtmatig in Nederland verblijft. Zo is niet aangetoond dat referente woonachtig is in Nederland en meer dan drie maanden in Nederland heeft verbleven en is ook niet gebleken dat eiseres ten laste is van referente.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan haar beroep op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 januari 2007 in de zaak C-1/05, Yunying Jia tegen Migrationsverket. Verder voert eiseres aan dat zij wel degelijk ten laste is van referente.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Ingevolge artikel 8.13 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) heeft de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die niet de nationaliteit bezit van een staat als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, voor zover hij in Nederland verblijft bij een vreemdeling als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, onder a, b of c.
Op grond van artikel 8.12, eerste lid, aanhef, van het Vb 2000, voor zover van belang, heeft de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, indien hij:
a. in Nederland werknemer of zelfstandige is dan wel Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft;
b. voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt.
Op grond van artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder d, van het Vb 2000, voor zover van belang, is deze paragraaf eveneens van toepassing op de familieleden die een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid naar Nederland begeleiden of zich bij hem in Nederland voegen, voor zover het betreft de rechtstreekse bloedverwant in opgaande lijn die ten laste is van de vreemdeling.
6. De rechtbank stelt voorop dat verweerder de aanvraag van eiseres heeft afgewezen omdat niet is gebleken dat referente verblijfsrecht in Nederland heeft op grond van artikel 8.12, eerste lid, van het Vb 2000 alsmede omdat niet is aangetoond dat eiseres ten laste is van referente in de zin van artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder d, van het Vb 2000. In de beschikking op bezwaar heeft verweerder gereageerd op hetgeen eiseres in bezwaar heeft aangevoerd. In haar gronden van beroep heeft eiseres tegen de eerstgenoemde afwijzingsgrond geen specifieke beroepsgronden gericht en heeft zij enkel de tweede afwijzingsgrond betwist. De omstandigheid dat niet is gebleken dat referente langer dan drie maanden in Nederland heeft verbleven, kan de afwijzing van de aanvraag van eiseres zelfstandig dragen. Reeds hierom heeft verweerder de aanvraag van eiseres terecht afgewezen. De overige beroepsgronden behoeven derhalve geen nadere bespreking.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 20 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.