ECLI:NL:RBDHA:2018:15766
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wegens onvoldoende studievoortgang
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met de Iraakse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'studie', die geldig was tot 1 december 2020. De staatssecretaris heeft deze vergunning echter ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 31 augustus 2017, omdat de eiser onvoldoende studievoortgang had geboekt, zoals gemeld door de Haagse Hogeschool. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door de staatssecretaris kennelijk ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 6 december 2018 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris niet aanwezig was. Eiser voerde aan dat hij ten onrechte niet was gehoord in bezwaar en dat hij in aanmerking kwam voor een andere verblijfsvergunning onder de beperking 'verblijf bij partner'. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat het bezwaar kennelijk ongegrond was, en dat er geen hoorplicht bestond in dit geval. Eiser had de kans gekregen om zijn standpunt naar voren te brengen, maar had dit nagelaten.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning op juiste gronden had ingetrokken, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden waaronder de vergunning was verleend. De enkele intentie van eiser om zijn studie voort te zetten was onvoldoende om de intrekking te rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.