ECLI:NL:RBDHA:2018:15745

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
14 januari 2019
Zaaknummer
NL18.21834
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel op grond van onvoldoende geloofwaardige vrees voor vervolging in Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de stelling dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn vrees voor vervolging door zijn pleegbroers geloofwaardig is. Eiser heeft verklaard dat hij in 2009 door zijn pleegbroers in Marrakesh is belaagd en met een mes is gestoken. Na het overlijden van zijn pleegmoeder in 2008 zou hij uit huis zijn gezet en is hij naar Marrakesh vertrokken. Eiser heeft zijn asielaanvraag onderbouwd met deze gebeurtenissen, maar de rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser inconsistent en niet samenhangend zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de vrees voor vervolging niet geloofwaardig is en dat Marokko als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat zijn persoonlijke situatie afwijkt van de algemene situatie in Marokko, waardoor de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.21834

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. T. Neijzen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. F. Gieskes).

ProcesverloopBij besluit van 16 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarnaast heeft verweerder bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat hem geen uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw). Verder heeft verweerder bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten en hem een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.21835, plaatsgevonden op 11 december 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.L. Hoogendoorn, waarnemend kantoorgenoot van eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1988.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in 2009 door twee pleegbroers in Marrakesh is belaagd en met een mes is gestoken. Eiser is als vondeling in de familie opgenomen door zijn moeder. Twintig dagen na het overlijden van zijn pleegmoeder in 2008 is eiser door zijn pleegbroers en pleegzussen uit huis gezet, omdat hij niet langer welkom was. Eiser is daarop eind 2008 vertrokken naar Marrakesh. Ongeveer een jaar later hebben de pleegbroers van eiser hem in Marrakesh aangevallen en verwond met een mes. Eiser is opgenomen in een ziekenhuis en daarna vertrokken naar Tanger, waar hij heeft vernomen dat zijn pleegbroers hem daar zouden komen zoeken. Eiser is daarop in juli 2012 vertrokken uit Marokko.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen op de grond dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gebaseerd op feiten en omstandigheden die grond voor verlening van een asielvergunning vormen, onder verwijzing naar artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (verder: Vw). Verweerder heeft eisers identiteit en nationaliteit en herkomst (vooralsnog) geloofwaardig geacht. Verweerder heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat de door eiser gestelde vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin, te weten de gestelde vrees van eiser voor zijn pleegbroers, niet geloofwaardig wordt geacht.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij stelt dat hij geloofwaardig heeft verklaard over de mishandelingen van zijn pleegbroers en waarom de relatie tussen hem en zijn pleegbroers en –zussen is verzuurd. Verder stelt eiser dat verweerder niet overeenkomstig paragraaf C1/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 en Werkinstructie 2014/10 heeft onderzocht of in het specifieke geval van eiser geen sprake is van een veilig land, dan wel dat eiser een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De stelling van verweerder dat niet wordt toegekomen aan die toetsing, omdat de vrees voor de pleegbroers niet geloofwaardig wordt geacht, is in strijd met de wet en Richtlijn 2011/95/EU. Ook is eiser van oordeel dat het inreisverbod inbreuk maakt op zijn gezinsleven met zijn vriendin in Antwerpen, met wie hij samenwoont.
Gelet op vorenstaande concludeert eiser dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd is.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte eisers gestelde problemen met zijn pleegbroers ongeloofwaardig heeft geacht. Daarbij heeft verweerder mogen wijzen op het geheel aan vage, wisselende, tegenstrijdig en niet samenhangende verklaringen van eiser. Eiser heeft tegenstrijdig verklaard over de tijdslijn van de gebeurtenissen. In het eerste gehoor heeft eiser verklaard dat hij in 2009 naar Tanger is verhuisd en daar heeft gewoond en gewerkt als gipszetter tot aan zijn vertrek uit Marokko in juli 2012. Hij heeft tevens verklaard dat hij in een periode van ongeveer vijf jaren daarvoor in Marrakesh heeft verbleven, waar hij het beroep van gipsdecoratie heeft geleerd en begonnen is met werken. Tijdens het nader gehoor heeft eiser echter verklaard dat hij na de dood van zijn pleegmoeder in 2008 uit huis in zijn woonplaats Béni-Mellal zou zijn gezet en op eigen gelegenheid naar Marrakesh is vertrokken eind 2008, begin 2009. Niet valt in te zien dat eiser eind 2008, begin 2009, uit zijn huis zou zijn gezet in Béni-Mellal, gezien eiser, naar eigen zeggen, in die periode in Marrakesh heeft gewoond en gewerkt.
Verder heeft eiser verklaard dat hij, in de twintig jaren dat hij in het pleeggezin is opgegroeid, geen problemen heeft gehad met zijn pleegbroers en dat de familie zonder problemen samen leefde in dezelfde woning. Dat eiser na het overlijden van zijn pleegmoeder plots in ongenoegen is gevallen bij zijn pleegbroers, heeft verweerder dan ook niet ten onrechte niet gevolgd. Hierbij is tevens van belang dat eiser onvoldoende kan duiden waarom hij bij zijn pleegbroers in ongenoegen is gevallen na de dood van hun moeder en waarom hij direct uit huis is gezet. Van eiser mag verwacht worden dat hij hieromtrent tenminste een onderbouwde verklaring kan geven.
Voorts heeft eiser verklaard dat hij naar Tanger is gegaan nadat hij is verwond door zijn pleegbroers. Hij zou daarna Tanger verlaten hebben omdat hem een werkaanbod in Algerije ter ore was gekomen. Pas later heeft eiser verklaard dat hij Tanger en Marokko heeft verlaten omdat hij had vernomen dat zijn twee pleegbroers ook in Tanger naar hem toe zouden komen. Door deze wisselende verklaring heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet zonder meer gevolgd wordt dat eiser om reden van vrees voor zijn pleegbroers naar Algerije is gegaan in juli 2012.
Verder heeft verweerder eiser niet hoeven volgen in zijn stelling dat de politie door zijn pleegbroers is omgekocht, nadat hij in het ziekenhuis aangifte tegen hen gedaan zou hebben. Eiser heeft immers slechts het vermoeden geuit dat zijn pleegbroers de politie hebben omgekocht om hen niet nader te vervolgen. Gelet hierop wordt niet zonder meer gevolgd dat eiser in Marokko aangifte heeft gedaan van de aanval van zijn pleegbroers op hem.
5.2
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft bij uitspraak van 1 februari 2017, 201607902/1/V2 geoordeeld dat verweerder Marokko terecht heeft aangewezen als veilig land van herkomst. Verweerder kan de presumptie van veilig land van herkomst echter niet handhaven wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat het betreffende land van herkomst in zijn persoonlijke geval niet als veilig land kan worden beschouwd. Het asielrelaas van eiser vormt hierbij het uitgangspunt. De rechtbank ziet in hetgeen eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding om anders dan de Afdeling te oordelen.
5.3
Voorts is naar het oordeel van de rechtbank eiser er, gelet op hetgeen overwogen onder 5.1, niet in geslaagd aannemelijk te maken dat Marokko in zijn persoonlijke geval niet als veilig land kan worden aangemerkt. Het standpunt van eiser dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de wet en Richtlijn 2011/95/EU kan daarom niet slagen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bestreden besluit niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Daarbij is van belang dat eiser de gestelde relatie met zijn vriendin op geen enkele wijze heeft aangetoond.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.