ECLI:NL:RBDHA:2018:15716

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
14 januari 2019
Zaaknummer
C-09-554806-HA ZA 18-678
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaalsmogelijkheden eiseres u.h.v. beslag op onverdeelde helft van een registergoed niet gefrustreerd door latere verdeling van dat registergoed

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft eiseres Hamburger Talen B.V. een vordering ingesteld tegen gedaagden [gedaagde A] en [gedaagde B] met betrekking tot een onroerende zaak. De procedure begon met een conservatoir beslag op een onverdeelde helft van een registergoed, gelegd op 29 september 2016. Eiseres vorderde onder andere de vernietiging van een verdeling van het registergoed die op 2 februari 2017 had plaatsgevonden, omdat deze verdeling haar verhaalsmogelijkheden zou frustreren. De rechtbank oordeelde dat gedaagde B bevoegd was om zijn aandeel in het registergoed te verdelen, en dat de verdeling niet onrechtmatig of paulianeus was. De rechtbank stelde vast dat het beslag op de onverdeelde helft van het registergoed niet was opgeheven en dat Hamburger niet in haar verhaalsmogelijkheden was gefrustreerd door de verdeling. De vorderingen van Hamburger werden afgewezen, en de rechtbank oordeelde dat het tweede beslag dat Hamburger had gelegd onrechtmatig was, maar dat dit beslag reeds van rechtswege was vervallen omdat de eis in de hoofdzaak te laat was ingesteld. Hamburger werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/554806 / HA ZA 18-678
Vonnis van 19 december 2018
in de zaak van
HAMBURGER TALEN B.V.te Apeldoorn,
eiseres,
advocaat mr. O. Sahin te Den Haag,
tegen

1.[gedaagde A] te [land],

2.
[gedaagde B], zonder bekende woon- of verblijfplaats,
gedaagden,
advocaat mr. P.H.J. Körver te Den Haag.
Eiseres zal hierna ‘Hamburger’ genoemd worden. Gedaagden zullen hierna afzonderlijk ‘[gedaagde A]’ en ‘[gedaagde B]’ dan wel gezamenlijk ‘[gedaagde A c.s.]’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 september 2017, met producties 1 tot en met 9;
  • de conclusie van antwoord van 15 februari 2018;
  • het vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 5 juni 2018, waarbij de zaak ambtshalve is verwezen naar het team handel van deze rechtbank;
  • het tussenvonnis van 18 juli 2018, waarin een datum voor een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 7 november 2018 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen van feitelijke aard op de verslaglegging kenbaar te maken. Partijen hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 29 september 2016 heeft Hamburger met verlof van de voorzieningenrechter te Den Haag ten laste van [gedaagde B] conservatoir beslag laten leggen op (onder andere) de onverdeelde helft in het registergoed gelegen aan de [adres] (hierna: ‘[adres]’) te [plaats].
2.2.
Bij vonnis van de kantonrechter in deze rechtbank van 14 november 2016 is [gedaagde B] veroordeeld om aan Hamburger te betalen een bedrag van € 11.800 uit hoofde van een overeenkomst van geldlening. Daarnaast is hij veroordeeld in de kosten van de procedure van Hamburger ter grootte van € 3.051,77.
2.3.
Bij e-mailbericht van 21 december 2016 heeft mr. P.H.J. Körver in zijn hoedanigheid van advocaat van [gedaagde A] aan de advocaat van Hamburger, voor zover hier relevant, het volgende geschreven:

(…). De heer [gedaagde A] die mede-eigenaar is van de [adres] heeft kennis genomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag tussen Hamburger Talen BV en de Heer [gedaagde B]. Zoals u weet is door het vonnis van de rechtbank het beslag op [adres] executoriaal geworden.
De Heer [gedaagde B] is in staat noch bereid om aan de veroordeling te voldoen. Dit plaatst de Heer [gedaagde A] als mede-eigenaar van de [adres] in een moeilijk pakket omdat het niet in zijn belang is dat een voor hem onbekende derde mede-eigenaar van het bedoelde pand wordt. Derhalve is hij bereid om een betaling te doen aan Hamburger Talen in ruil voor opheffing van het beslag en de garantie dat niet opnieuw beslag op [adres] […] door Hamburger Talen zal worden gelegd. Deze betaling komt dan uiteraard ook in mindering op het bedrag waartoe de Heer [gedaagde B] is veroordeeld.
Zoudt U mij kunnen berichten of U met dit voorstel accoord zou kunnen gaan en met welk bedrag zij alsdan genoegen zou willen nemen. (…).
2.4.
Op 2 februari 2017 heeft een verdeling van de onroerende zaak aan [adres] plaatsgevonden. De verdeling heeft plaatsgevonden door middel van een notariële akte, waarin is vermeld, voor zover hier relevant:
VERDELING
(…). Het voormelde registergoed is vrij van hypotheken en inschrijvingen daarvan, doch belast met twee beslagen, te weten:
a.
een conservatoir beslag ten laste van de heer [gedaagde B], ingeschreven ten kantore van de Kadasterbewaarder op dertig september tweeduizend zestien in [register I] deel [deel 1] nummer [nummer 1];
b.
een executoriaal beslag ten laste van de heer [gedaagde B], ingeschreven ten kantore van de Kadasterbewaarder op drie januari tweeduizend zeventien in [register I] deel [deel 2] nummer [nummer 2].
Partijen hebben ter verwerving van het registergoed een bedrag van drie en tachtig duizend euro (€ 83.000,00) (inclusief overdrachtsbelasting en kosten) betaald, welk bedrag door de heer [gedaagde A] is voldaan, zodat hij van deswege een vordering verkreeg op de heer [gedaagde B], groot een en veertig duizend vijf honderd euro (€ 41.500,00).
In het kader van de verdeling van het registergoed zijn partijen overeengekomen als volgt:
1.
(…);
2.
het registergoed zal in deling worden gebracht vrij van hypotheken en vrij van beslagen met uitzondering van de twee voormelde beslagen ten laste van de heer [gedaagde B];
3.
(…);
4.
(…);
5.
alle gevolgen die uit de gelegde beslagen voortvloeien komen voor rekening van de heer [gedaagde B], die de heer [gedaagde A] vrijwaart voor alle financiële gevolgen die uit de beslagen kunnen voortvloeien;
6.
de heer [gedaagde B] dient er voor zorg te dragen dat voor zijn rekening alle gelegde beslagen vóór augustus tweeduizend zeventien (01-08-2017) zijn geroyeerd bij het Kadaster op straffe van een direct opeisbare boete van een honderd euro (€ 100,00) per dag ingeval van nalatigheid.
Vervolgens verklaarde de verschenen persoon, handelend als voormeld, hierbij toe te delen aan de heer [gedaagde A], voor wie de verschenen persoon verklaarde – voor zover nodig – de toedeling te aanvaarden:
-
“het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de eerste-etagewoning met verder toebehoren, plaatselijk bekend[adres], (…).”
Gelet op het feit dat de heer [gedaagde B] een bedrag ad een en veertig duizend vijf honderd euro (€ 41.500,00) verschuldigd is aan de heer [gedaagde A] vindt schuldvergelijking plaats zodat partijen terzake deze toedeling thans geen vordering meer op elkaar hebben. (…).”
2.5.
Bij exploot van 13 februari 2017 is [gedaagde B] van het (in 2.2 hiervoor bedoelde) vonnis van de kantonrechter in deze rechtbank van 14 november 2016 in hoger beroep gekomen.
2.6.
Op 31 augustus 2017 heeft Hamburger de voorzieningenrechter te Den Haag wederom verzocht om ten laste van [gedaagde B] conservatoir beslag te mogen leggen, ditmaal op de gehele onroerende zaak aan [adres]. Op 1 september 2017 is het verlof verleend, waarna het conservatoire beslag is gelegd. De dagvaarding in de onderhavige hoofdzaak is uitgebracht op 19 september 2017.
2.7.
Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 19 juni 2018 is voornoemd vonnis van 14 november 2016 bekrachtigd. [gedaagde B] is daarbij tevens veroordeeld om aan Hamburger te betalen de kosten van het hoger beroep, bestaande uit € 716 aan griffierecht, € 2.685 aan advocaatkosten en € 131 aan nasalaris voor de advocaat, een en ander te vermeerderen met kosten en rente bij uitblijven van tijdige betaling.

3.Het geschil

3.1.
Hamburger vordert – zakelijk weergegeven – bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. vernietiging van de onrechtmatige verdeling van de onroerende zaak aan [adres] en alle daaraan ten grondslag liggende rechtshandelingen;
II. vernietiging van de paulianeuze verdeling van de onroerende zaak aan [adres] en alle daaraan ten grondslag liggende rechtshandelingen;
III. een verklaring voor recht dat [gedaagde A c.s.] met voormelde (rechts)handelingen onrechtmatig althans paulianeus heeft gehandeld;
IV. [gedaagde B] te verbieden de onroerende zaak aan [adres] opnieuw te verdelen dan wel anderszins te bezwaren ten koste van Hamburger, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 per dag;
V. te bepalen dat indien [gedaagde A c.s.] althans [gedaagde B] geen medewerking verleent aan het verhaal door Hamburger op de onroerende zaak aan [adres], een dwangsom wordt verbeurd van € 5.000 per dag, tot een maximum van € 100.000, zulks onverminderd het recht van Hamburger op volledige schadevergoeding;
VI. veroordeling van [gedaagde B] om op grond van het vonnis 14 november 2016 aan Hamburger te betalen een bedrag van € 11.800, vermeerderd met rente en kosten;
VII. veroordeling van [gedaagde A c.s.] tot het betalen van de advocaatkosten van Hamburger vanwege het conservatoir beslag en onderhavige procedure, vermeerderd met kosten, btw en rente alsmede te verklaren voor recht dat [gedaagde A c.s.] aansprakelijk is voor alle geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat;
VIII. veroordeling van [gedaagde A c.s.] in de volledige kosten van dit geding, inclusief beslagkosten en rente.
3.2.
Hamburger legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde A c.s.] onrechtmatig althans paulianeus heeft gehandeld door op 2 februari 2017, in weerwil van het reeds gelegde beslag, het eigendom van de onroerende zaak gelegen aan [adres] zodanig te verdelen dat die volledig is toebedeeld aan [gedaagde A]. Daarmee heeft [gedaagde A c.s.] voornoemde onroerende zaak opzettelijk onttrokken aan het door Hamburger gelegde beslag.
3.3.
[gedaagde A c.s.] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen van Hamburger onder I, II en III zijn gegrond op het standpunt dat de verdeling van de onroerende zaak aan [adres], meer in het bijzonder de toedeling van het aandeel van [gedaagde B] daarin aan [gedaagde A], als gevolg heeft dat Hamburger wordt gefrustreerd in haar verhaalsmogelijkheden jegens [gedaagde B], omdat het hierdoor niet meer mogelijk is om het op 29 september 2016 gelegde beslag uit te winnen.
4.2.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Op grond van artikel 3:175 lid 1 BW was [gedaagde B] bevoegd over zijn aandeel in de woning te beschikken. Hij mocht derhalve tot verdeling (en levering) daarvan overgaan. Uit artikel 505 lid 2 Rv volgt dat een vervreemding die is tot stand gekomen na de inschrijving van het proces-verbaal niet tegen de beslaglegger kan worden ingeroepen. Blijkens de akte van verdeling zijn het conservatoire en het executoriale beslag ingeschreven op 30 september 2016 respectievelijk 3 januari 2017, derhalve vóór de verdeling van 2 februari 2017. Indien het aandeel van [gedaagde B] in de woning vervolgens ook daadwerkelijk aan [gedaagde A] is geleverd – hetgeen de rechtbank niet kan vaststellen – kan [gedaagde A] als verkrijger van het aandeel van [gedaagde B] in de woning de vervreemding dus niet tegen Hamburger inroepen. Uit de in 2.4 geciteerde bepalingen van de verdelingsakte volgt bovendien expliciet dat het aandeel van [gedaagde B] in de woning inclusief het daarop rustende beslag is toegedeeld aan [gedaagde A].
4.3.
Het voorgaande betekent dat Hamburger het door hem gelegde beslag op de helft van de woning op grond van artikel 3:175 lid 3 Burgerlijk Wetboek (‘BW’) jo. artikel 437 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (‘Rv’) door executoriale verkoop kan uitwinnen. Gesteld noch gebleken is immers dat dit beslag is opgeheven. De executoriale koper heeft vervolgens de mogelijkheid om samen met [gedaagde A] deelgenoot te blijven of om op de voet van artikel 3:178 lid 1 BW verdeling van het goed te vorderen. Hamburger is dan ook niet in zijn verhaalsmogelijkheden gefrustreerd door toedeling van het aandeel van [gedaagde B] in de woning aan [gedaagde A], zodat van onrechtmatig of paulianeus handelen door [gedaagde B] dan wel [gedaagde A] geen sprake is. Dat Hamburger geen notaris heeft kunnen vinden die bereid is dit vanwege het arrest van het gerechtshof van 19 juni 2018 executoriaal geworden beslag uit te winnen, maakt dit niet anders. De vorderingen onder I, II en III zullen dan ook worden afgewezen. Nu de rechtbank de vorderingen van Hamburger tot vernietiging van de verdeling zal afwijzen, is het onder IV gevorderde ook niet toewijsbaar.
4.4.
Nu is gesteld noch gebleken dat medewerking van [gedaagde B] en/of [gedaagde A] benodigd is teneinde het executoriale beslag te kunnen uitwinnen, zal de vordering van Hamburger onder V worden afgewezen. Bij het onder VI gevorderde heeft Hamburger geen belang, omdat het gerechtshof Den Haag hierover al heeft geoordeeld bij arrest van 19 juni 2018. Ook deze vordering zal daarom worden afgewezen.
4.5.
Het door Hamburger op de gehele woning gelegde beslag (als bedoeld in 2.6) is naar het oordeel van de rechtbank onrechtmatig gelegd, nu de woning in ieder geval voor de helft aan [gedaagde A] toebehoorde en Hamburger géén vordering op [gedaagde A] heeft. Hamburger heeft met het leggen van het tweede beslag dus ten onrechte getracht haar verhaalsmogelijkheden te verruimen ten nadele van [gedaagde A], op wie zij geen vordering heeft. Echter, nu de eis in de hoofdzaak te laat is ingesteld (de voorzieningenrechter heeft het verlof tot beslaglegging immers verleend onder de voorwaarde dat de eis in de hoofdzaak binnen 14 dagen na beslaglegging – hetgeen, zoals door Hamburger onbetwist is gesteld, heeft plaatsgevonden op 1 september 2017 – diende te worden ingesteld, terwijl de eis in de hoofdzaak pas op 19 september 2017 is ingesteld), is het beslag op grond van artikel 700 lid 3 reeds van rechtswege vervallen zodat opheffing van het onrechtmatig gelegde beslag niet nodig is.
4.6.
Hamburger zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde A c.s.] worden begroot op:
- griffierecht 895,00
- salaris advocaat
1.086,00(2,0 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.981,00

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Hamburger in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde A c.s.] tot op heden begroot op € 1.981,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.C. Kranenburg en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 2513