ECLI:NL:RBDHA:2018:15714
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling in asielzaak
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenveroordeling van een asielzoeker, aangeduid als verzoeker, tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Het verzoek volgde op de afwijzing van de asielaanvraag van verzoeker op 5 juli 2018. Na een brief van verweerder op 23 oktober 2018, waarin werd aangegeven dat er een voornemen was om een verblijfsdocument EUEER te verstrekken, trok verzoeker zijn beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag in, maar verzocht hij wel om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overwoog dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Verweerder was echter niet bereid de proceskosten te vergoeden, omdat het verblijfsrecht van verzoeker van rechtswege was ontstaan en niet gerelateerd was aan de asielprocedure. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van tegemoetkomen aan verzoeker, zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb, en dat het verleende verblijfsrecht niet de afwijzing van de asielaanvraag beïnvloedde.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden voor vergoeding van de gemaakte proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier A.E. Paulus, en werd openbaar gemaakt op 28 december 2018. Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan binnen zes weken na bekendmaking.