ECLI:NL:RBDHA:2018:15714

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2018
Publicatiedatum
13 januari 2019
Zaaknummer
NL18.12756
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling in asielzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenveroordeling van een asielzoeker, aangeduid als verzoeker, tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Het verzoek volgde op de afwijzing van de asielaanvraag van verzoeker op 5 juli 2018. Na een brief van verweerder op 23 oktober 2018, waarin werd aangegeven dat er een voornemen was om een verblijfsdocument EUEER te verstrekken, trok verzoeker zijn beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag in, maar verzocht hij wel om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overwoog dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Verweerder was echter niet bereid de proceskosten te vergoeden, omdat het verblijfsrecht van verzoeker van rechtswege was ontstaan en niet gerelateerd was aan de asielprocedure. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van tegemoetkomen aan verzoeker, zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb, en dat het verleende verblijfsrecht niet de afwijzing van de asielaanvraag beïnvloedde.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden voor vergoeding van de gemaakte proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier A.E. Paulus, en werd openbaar gemaakt op 28 december 2018. Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.12756

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] ,

(V-nummer [nummer] )
hierna: verzoeker
(gemachtigde: mr. P.R. Klaver),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 5 juli 2018 tot afwijzing van eisers asielaanvraag (het bestreden besluit).
Bij brief van 5 juli 2018 heeft verweerder verzoeker laten weten het dossier door te zenden naar de Afdeling Regulier Verblijf en Nederlanderschap. Bij brief van 23 oktober 2018 heeft verweerder verzoeker laten weten voornemens te zijn een verblijfsdocument EUEER te verstrekken.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker op 1 november 2018 het beroep tegen het bestreden besluit ingetrokken, met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Verweerder heeft op 12 december 2018 gereageerd op dit verzoek. Verzoeker heeft op zijn beurt hierop gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Verweerder is niet bereid de proceskosten te vergoeden, omdat het verblijfsrecht van verzoeker van rechtswege is ontstaan en los staat van de asielprocedure waarin het beroepschrift is ingediend.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan verzoeker als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. Verweerder heeft terecht gesteld dat het aan verzoeker toegekende verblijfsrecht niet wordt genoemd in artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 en verweerder daarom niet gehouden was ambtshalve aan dit artikel te toetsen. Het vastgestelde verblijfsrecht doet niets af aan de juistheid van de afwijzing van de asielaanvraag, nu het een andere grondslag heeft.
5. De omstandigheid dat eiser had afgezien van het instellen van beroep, indien het vastgestelde verblijfsrecht eerder aan hem bekend was gemaakt, is daarom niet rechtens relevant.
6. Het beroep op de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 6 juni 2018 [1] slaagt niet. In deze uitspraak volgt de kostenveroordeling uit de toetsing aan artikel 8 van het EVRM [2] , welke toetsing onderdeel vormde van het in die zaak bestreden besluit.
7. Gelet hierop is niet voldaan aan de voorwaarden voor vergoeding van gemaakte proceskosten. Het hierop betrekking hebbende verzoek zal dan ook worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Paulus, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden