ECLI:NL:RBDHA:2018:15712

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
13 januari 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 6923
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake mvv nareis voor kinderen zonder erkenning door vader

In deze zaak hebben eisers, twee kinderen, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis werd afgewezen. De staatssecretaris stelde dat de vader van de kinderen geen toestemmingsverklaring had getekend, wat volgens de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) noodzakelijk is voor het verkrijgen van een mvv. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geboorteaktes van de kinderen geen erkenning door de vader vermelden, en dat het gezag dus bij de moeder ligt. De rechtbank oordeelt dat het standpunt van de staatssecretaris te formalistisch is en dat de kinderen niet erkend zijn door hun vader. Hierdoor is er geen andere ouder die toestemming moet geven voor hun vertrek naar Nederland.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Tevens wordt de staatssecretaris opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de moeilijke situatie waarin de kinderen zich bevinden in Suriname. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van de eisers, die zijn vastgesteld op € 1.002,-, en moet ook het door eisers betaalde griffierecht van € 170,- vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert en is openbaar uitgesproken op 19 december 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/6923
V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 december 2018 in de zaak tussen
[naam 1] , eiser,
[naam 2] , eiseres,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde: mr. M. Erik,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 september 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 14 december 2018. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam 3] , de moeder van eisers (referente). Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Op 2 maart 2017 heeft referente een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen. Op 20 april 2017 heeft zij namens eisers een aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Bij besluit van 18 december 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat de vader van eisers geen toestemmingsverklaring heeft getekend.
In de bezwaarfase hebben eisers een toestemmingsverklaring van hun biologische vader overgelegd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers toch ongegrond verklaard, omdat zij de familierechtelijke relatie met hun vader niet hebben aangetoond. Volgens verweerder kan daarom niet worden vastgesteld of degene die de toestemmingsverklaring heeft getekend, ook daadwerkelijk de vader van eisers is en daarmee de aangewezen persoon was om de verklaring te tekenen. Verweerder vindt het daarom noodzakelijk om een DNA-onderzoek te laten plaatsvinden.
Eisers hebben in beroep betoogd dat zij juridisch gezien maar één ouder hebben: hun moeder. Hun vader heeft hen nooit erkend, heeft dus geen gezag over hen en hoeft daarom ook geen toestemming te geven voor hun vertrek naar Nederland.
De rechtbank oordeelt als volgt.
In het beleid van verweerder, paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire, staat het volgende:
“De IND verleent geen mvv voor gezinshereniging in het kader van nareis, als degene die in het land van herkomst belast is met het gezag over de kinderen, geen toestemmingsverklaring heeft afgegeven met het oog op het vertrek van de kinderen naar Nederland. De IND gaat er vanuit dat het gezag over de kinderen bij beide biologische ouder(s) ligt, tenzij is aangetoond dat dit niet het geval is.”
In geschil is of de vader van eisers belast is met het gezag over hen. Zowel eisers als verweerder hebben verwezen naar artikel 30 van het Burgerlijk Wetboek van Suriname, waarin het volgende staat:
“De akte van erkenning van een kind, door de ambtenaar van de burgerlijke stand
opgemaakt, moet, volgens haar dagtekening, in het daarvoor bestemde register worden
ingeschreven, en van die erkenning moet worden melding gemaakt op de kant van de akte van geboorte, zo die aanwezig is.
Indien de erkenning van het kind bij een andere authentieke akte is gedaan, kan ieder
belanghebbende vorderen, dat daarvan wordt melding gemaakt op de kant van de akte van
geboorte.
In geen geval kan het verzuim van de aantekening van een erkenning op de kant van de
geboorteakte aan het erkende kind worden tegengeworpen, teneinde zijn verkregen staat te
betwisten.”
6. Eisers hebben al in de besluitvormingsfase hun geboorteaktes overgelegd. De rechtbank stelt vast dat deze gedateerd zijn op 10 maart 2017 en dat daarop geen erkenning door een vader is vermeld. Gelet op de zeer recente datum van de aktes, hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank aangetoond dat zij niet zijn erkend door hun vader en dat het gezag dus alleen bij hun moeder ligt. Het standpunt van verweerder dat artikel 30 van het Burgerlijk Wetboek van Suriname de mogelijkheid openlaat dat er sprake is van erkenning zonder dat dit op de akte vermeld staat, is naar het oordeel van de rechtbank te formalistisch. De tekst van dit artikel sluit naar de letter immers niet uit dat erkenning plaatsvindt op basis van een andere authentieke akte, maar daarbij moet naar het oordeel van de rechtbank veeleer worden gedacht aan een latere erkenning dan bij de geboorte. Juist nu de door eisers overgelegde akten recent zijn, is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een andere ouder die gezag heeft over eisers en daarom toestemming zou moeten geven voor hun vertrek naar Nederland.
7. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit zal worden vernietigd. Vanwege de moeilijke situatie waarin eisers zich in Suriname bevinden, vindt de rechtbank het van belang dat verweerder op korte termijn een nieuw besluit neemt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers. Deze proceskosten stelt de rechtbank vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1). Ook dient verweerder het door eisers betaalde griffierecht aan hen te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen vier weken een nieuw besluit neemt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- (honderdzeventig euro) aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.002,- (duizendentwee euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.