Op 17 december 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de bodemzaak met betrekking tot de aanvragen van eisers voor wijziging van hun verblijfsdoel. Eisers, bestaande uit een moeder en haar twee zonen, hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen tot wijziging van hun verblijfsdoel op 13 maart 2018 had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in zijn bestreden besluiten van 27 juni 2018 het bezwaar van eisers ongegrond heeft verklaard en de afwijzingen heeft gehandhaafd. Tijdens de zitting op 5 december 2018 waren eisers aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde, terwijl de staatssecretaris niet verscheen.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat eiser 1 en eiser 2 niet voldeden aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning met als doel 'niet-tijdelijke humanitaire gronden', omdat hun moeder een tijdelijk verblijfsrecht had. De rechtbank oordeelde dat er geen strijd was met artikel 8 van het EVRM, aangezien eisers nog in het bezit waren van geldige verblijfsvergunningen en in staat waren om als gezin terug te keren naar Zuid-Korea. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de kinderen voldoende waren meegewogen en dat er geen schending was van de hoorplicht.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.