ECLI:NL:RBDHA:2018:15710

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2018
Publicatiedatum
13 januari 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 5307 en 18 / 5308
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging verblijfsdoel en afwijzing aanvragen verblijfsvergunningen voor niet-tijdelijke humanitaire gronden

Op 17 december 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de bodemzaak met betrekking tot de aanvragen van eisers voor wijziging van hun verblijfsdoel. Eisers, bestaande uit een moeder en haar twee zonen, hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen tot wijziging van hun verblijfsdoel op 13 maart 2018 had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in zijn bestreden besluiten van 27 juni 2018 het bezwaar van eisers ongegrond heeft verklaard en de afwijzingen heeft gehandhaafd. Tijdens de zitting op 5 december 2018 waren eisers aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde, terwijl de staatssecretaris niet verscheen.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat eiser 1 en eiser 2 niet voldeden aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning met als doel 'niet-tijdelijke humanitaire gronden', omdat hun moeder een tijdelijk verblijfsrecht had. De rechtbank oordeelde dat er geen strijd was met artikel 8 van het EVRM, aangezien eisers nog in het bezit waren van geldige verblijfsvergunningen en in staat waren om als gezin terug te keren naar Zuid-Korea. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de kinderen voldoende waren meegewogen en dat er geen schending was van de hoorplicht.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 18/5307 en AWB 18.5308
V-nummers: [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,
[naam 2] , eiser 1,
[naam 3] , eiser 2,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde: drs. F.W. King,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de twee afzonderlijke besluiten van verweerder van 27 juni 2018 (de bestreden besluiten).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op 5 december 2018. Eisers zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Tevens was aanwezig S.J. Han, tolk. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] . Haar zoons (eiser 1 en eiser 2) zijn geboren op [geboortedatum 2] respectievelijk [geboortedatum 3] . Eisers hebben de Zuid-Koreaanse nationaliteit. Eiseres heeft een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘studie’. Deze vergunning is geldig tot 1 december 2020. Eiser 1 en eiser 2 hebben een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf bij ouder’. Deze vergunningen zijn ook geldig tot 1 december 2020.
Op 11 december 2017 hebben eisers aanvragen ingediend tot wijziging van hun verblijfsdoel. Eiser 1 en eiser 2 hebben een verblijfsvergunning gevraagd met als doel ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor ‘verblijf bij kinderen op grond van artikel 8 van het EVRM’ [1] .
3. Op 13 maart 2018 heeft verweerder de aanvragen afgewezen. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder vervolgens het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en de afwijzingen gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser 1 en eiser 2 niet voldoen aan de voorwaarde zoals neergelegd in art. 3.50, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb. [2] Ten aanzien van eiseres heeft verweerder overwogen dat er geen sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM, omdat eisers nog in het bezit zijn van geldige verblijfsvergunningen. Ten overvloede is daarbij overwogen dat ook indien de vergunningen niet meer geldig zouden zijn, er geen sprake zou zijn van strijd met artikel 8 van het EVRM, omdat eisers dan als gezin kunnen terugkeren naar Zuid-Korea en het gezinsleven daar kunnen voortzetten.
4. Op wat eisers daartegen hebben aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. In artikel 3.50, eerste lid, van het Vb is bepaald dat een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ wordt verleend aan een vreemdeling die:
a. als minderjarige houder is geweest van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van een Nederlander of een vreemdeling met niet-tijdelijk verblijfsrecht in de zin van artikel 3.5, en
b. langer dan een jaar houder is geweest van de in onderdeel a bedoelde verblijfsvergunning, dan wel in Nederland is geboren uit ouders met niet-tijdelijk verblijfsrecht in de zin van artikel 3.5.
6. In artikel 3.5, tweede lid, van het Vb is (voor zover van belang) bepaald dat het verblijfsrecht op grond van een verblijfsvergunning met als doel ‘studie’ een tijdelijk verblijfsrecht is. Dat betekent dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser 1 en eiser 2 niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning met als doel ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Hun moeder heeft immers een tijdelijk verblijfsrecht.
7. Nu eiser 1 en eiser 2 niet in aanmerking komen voor een zelfstandig verblijfsrecht, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking kan komen voor een afhankelijk verblijfsrecht. Voor zover eisers hebben betoogd dat de afwijzingen in strijd zijn met artikel 3 van het IVRK [3] , is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de belangen van de kinderen onvoldoende zijn meegewogen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eisers nog tot 1 december 2020 verblijfsrecht hebben en dat zij op het moment dat zij geen geldige verblijfsvergunning meer hebben, als gezin kunnen terugkeren naar Zuid-Korea.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen concluderen dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was, zodat er geen sprake is van schending van de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
9. De beroepen zijn daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Vreemdelingenbesluit 2000
3.Verdrag inzake de rechten van het kind