ECLI:NL:RBDHA:2018:15703
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Eritrese vreemdeling op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese vreemdeling, eiser, die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser op 28 juli 2018 is ingediend en dat verweerder op 22 november 2018 het bestreden besluit heeft genomen. Tijdens de zitting op 18 december 2018 is eiser niet verschenen, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank overweegt dat Zwitserland, als aangesloten staat bij het Vluchtelingenverdrag en het EVRM, in beginsel aan zijn internationale verplichtingen moet voldoen. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen in Zwitserland.
Eiser heeft aangevoerd dat Nederland een gunstiger beleid voert voor Eritrese vreemdelingen dan Zwitserland, maar de rechtbank oordeelt dat dit op zichzelf niet betekent dat Zwitserland zijn verplichtingen niet nakomt. De rechtbank wijst erop dat de Zwitserse autoriteiten hebben gegarandeerd het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat zijn asielaanvraag in Zwitserland onterecht is afgewezen of dat hij niet de bescherming krijgt die hij nodig heeft. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.