ECLI:NL:RBDHA:2018:15701

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
11 januari 2019
Zaaknummer
NL18.22327
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Oostenrijk en individuele omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraakse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat hij in Oostenrijk problemen heeft ondervonden met de vader van zijn toenmalige vriendin, wat hem zou blootstellen aan gevaar. Tijdens de zitting op 18 december 2018 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000 niet in behandeling heeft genomen, omdat Nederland een verzoek om terugname aan Oostenrijk heeft gedaan, dat door Oostenrijk is aanvaard.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelt dat hij in Oostenrijk niet veilig is, beoordeeld. Eiser heeft niet kunnen onderbouwen dat de Oostenrijkse autoriteiten hem niet kunnen beschermen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij zich tot de autoriteiten in Oostenrijk heeft gewend voor bescherming of medische hulp. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet onterecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag niet aan Nederland had moeten worden overgedragen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.22327

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.22328, plaatsgevonden op 18 december 2018. Eiser is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1988 en de Iraakse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 2 september 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen. In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser is Irak ontvlucht omdat hij problemen heeft ondervonden met de vader van zijn toenmalige vriendin. In Turkije en in Oostenrijk hebben handlangers van de vader van dit meisje hem getraceerd en in Oostenrijk is hij door hen in zijn been gestoken. Eiser heeft Oostenrijk direct verlaten en is in Nederland terecht gekomen. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder zijn aanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening vanwege de specifieke veiligheidsrisico’s die hij in Oostenrijk loopt aan zich had moeten trekken. Eiser heeft er belang bij dat zijn aanvraag inhoudelijk wordt behandeld in Nederland, nu zijn belagers er niet mee bekend zijn dat hij hier verblijft.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Verweerder heeft de rechtbank er voor het eerst ter zitting op gewezen dat eiser per 22 november 2018 met onbekende bestemming is vertrokken. Nu eiser niet de mogelijkheid heeft gehad ter zitting op deze stelling te reageren en de gemachtigde van eiser niet aan de rechtbank heeft doorgegeven dat hij geen contact meer heeft met zijn cliënt, gaat de rechtbank over tot de inhoudelijke behandeling van de zaak.
5.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder in individuele gevallen gebruik kan maken van de bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening om de asielaanvraag aan zich te trekken, indien eiser op basis van bijzondere, individuele omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in zijn geval van een onevenredige hardheid getuigt.
5.3.
Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen, als Nederland daartoe op grond van in de verordening neergelegde criteria niet verplicht is. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die verweerder heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing terughoudend.
5.4.
Hoewel eiser stelt in Oostenrijk te zijn neergestoken vanwege de problemen die hij met de vader van zijn toenmalige vriendin in Irak heeft gehad, heeft hij deze gebeurtenis niet met stukken onderbouwd. Daarom heeft verweerder hierin naar het oordeel van de rechtbank geen grond hoeven zien om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken. In het geval van eventuele problemen kan eiser zich immers wenden tot de Oostenrijkse autoriteiten dan wel geëigende instanties. Blijkens zijn verklaringen heeft eiser zich in Oostenrijk niet tot de autoriteiten of andere instanties gewend om bescherming te krijgen tegen de door hem gestelde problemen noch om medische behandeling te verkrijgen. Eiser heeft niet onderbouwd dat de autoriteiten van Oostenrijk hem niet willen of kunnen beschermen. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, mag verweerder ervan uitgaan dat eiser deze bescherming in Oostenrijk wel kan verkrijgen. De omstandigheid dat hij hier bij voorbaat geen heil in ziet omdat de autoriteiten van Oostenrijk hem niet 24 uur per dag kunnen beschermen, maakt niet anders dat eiser zich niet tot de autoriten heeft gewend en dat dit wel van hem mocht worden verwacht.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.