ECLI:NL:RBDHA:2018:15701
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Oostenrijk en individuele omstandigheden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraakse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat hij in Oostenrijk problemen heeft ondervonden met de vader van zijn toenmalige vriendin, wat hem zou blootstellen aan gevaar. Tijdens de zitting op 18 december 2018 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000 niet in behandeling heeft genomen, omdat Nederland een verzoek om terugname aan Oostenrijk heeft gedaan, dat door Oostenrijk is aanvaard.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelt dat hij in Oostenrijk niet veilig is, beoordeeld. Eiser heeft niet kunnen onderbouwen dat de Oostenrijkse autoriteiten hem niet kunnen beschermen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij zich tot de autoriteiten in Oostenrijk heeft gewend voor bescherming of medische hulp. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet onterecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag niet aan Nederland had moeten worden overgedragen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.