ECLI:NL:RBDHA:2018:15699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
11 januari 2019
Zaaknummer
NL18.22323
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Kameroense eiseres wegens ongeloofwaardigheid van het relaas en gebrek aan onderbouwing van medische gesteldheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij een Kameroense eiseres, geboren in 1975, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiseres stelde dat zij vreesde voor vervolging vanwege haar relatie met een politieke activist die door de politie was doodgeschoten. Tijdens de zitting op 18 december 2018 werd eiseres bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de verklaringen van eiseres over haar identiteit en nationaliteit geloofwaardig waren, maar dat haar relaas over de politieke betrokkenheid van haar vriend en de gevolgen daarvan ongeloofwaardig werd geacht. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij terugkeer naar Kameroen een reëel risico op ernstige schade zou lopen, en dat de afwijzing van haar asielaanvraag derhalve niet onterecht was. De rechtbank oordeelde dat er geen strijd was met het verbod op refoulement, en dat de staatssecretaris voldoende rekening had gehouden met de medische situatie van eiseres, zoals beschreven in een advies van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiseres heeft de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.22323

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

ProcesverloopBij besluit van 21 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.22324, plaatsgevonden op 18 december 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is F.S. Bernstein als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1975 en de Kameroense nationaliteit te hebben. Zij heeft op 4 april 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiseres heeft – samengevat weergegeven – aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat haar vriend [X] de voorman was van een politieke groep die regelmatig demonstreerde voor onafhankelijkheid van de Engelstaligen in Kameroen. In januari 2018 is [X] door de politie tijdens een demonstratie doodgeschoten. De politie heeft vervolgens een inval in de woning van eiseres gedaan en vlaggen en spandoeken meegenomen. De politie is naar eiseres op zoek omdat zij de vriendin van [X] was. Verder vreest eiseres voor leden uit de politieke groep van [X]. In hun woning bewaarde [X] het geld van de groep voor het bedrukken van vlaggen en borden. Dit geld heeft eiseres zonder toestemming van de groep gebruikt om haar reis naar Nederland te bekostigen.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiseres als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) politieke betrokkenheid van [X] als voorman van een groep en zijn dood;
3) negatieve belangstelling van de autoriteiten vanwege de dood van [X];
4) negatieve belangstelling van handlangers van de groep van [X] vanwege het gebruiken van partijgeld door eiseres.
Verweerder heeft de verklaringen van eiseres over haar identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Daarentegen heeft verweerder de verklaringen van eiseres over de politieke betrokkenheid van [X] als voorman van een groep en de dood van [X] door de politie niet geloofwaardig geacht. Bovendien heeft verweerder niet geloofwaardig geacht dat eiseres vanwege de dood van [X] in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat dan wel in de negatieve belangstelling van handlangers van de groep van [X] staat vanwege het gebruiken van partijgeld.
Eiseres kan niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat zij een verminderd of vertraagd vermogen heeft om informatie terug te halen dan wel over te brengen zoals blijkt uit het medisch Advies horen en beslissen van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU) van 10 april 2018 (het FMMU advies). Verder heeft verweerder haar ten onrechte niet met de in de besluitvorming gestelde tegenstrijdigheden geconfronteerd, hetgeen in strijd is met de implementatie van artikel 16 van Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn) in artikel 3.113, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). In dit verband verwijst eiseres naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 3 augustus 2017, met zaaknummer NL17.4567. Volgens eiseres vloeien de gestelde tegenstrijdigheden voort uit haar medische problemen, zodat zij hiervoor een afdoende verklaring heeft gegeven. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat zij meer informatie over de politieke rol van [X] had kunnen verschaffen en dat zij ongeloofwaardig over zijn dood heeft verklaard. Ook heeft verweerder ten onrechte geen geloof gehecht aan de verklaringen van eiseres omtrent de negatieve belangstelling van de autoriteiten en van de handlangers van [X]. Eiseres is dan ook van mening dat zij bij terugkeer naar haar land van herkomst wel degelijk een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt. Een gedwongen terugkeer naar haar land van herkomst is derhalve in strijd met het verbod op refoulement.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
e. de vreemdeling kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Uit het FMMU advies volgt dat eiseres een lichamelijke aandoening heeft waardoor er sneller vermoeidheid, concentratieverlies, een pijnklacht en duizeligheid kan optreden. Het advies aan verweerder is om op geregelde tijden een pauze in te lassen en eiseres geen gebruik te laten maken van de trap maar van de lift. Verder dient verweerder er rekening mee te houden dat eiseres een verminderd of vertraagd vermogen heeft om de gevraagde informatie terug te kunnen halen of over te kunnen brengen, de gestelde vragen en vraagstelling te kunnen begrijpen en te verwerken. Het advies aan verweerder is dan ook om korte, gerichte en enkelvoudige vraagstelling te hanteren, de vraagstelling zo nodig toe te lichten en terug te koppelen of de vraagstelling wel begrepen is. Gelet op het verslag van het nader gehoor van 13 april 2018 ziet de rechtbank niet in dat verweerder geen dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden met het bovenstaande FMMU advies. Zo blijkt uit het verslag dat de gehoorambtenaar gedurende het nader gehoor regelmatig een pauze heeft ingelast, met name op de momenten dat eiseres aangaf medische klachten te ondervinden of (hevig) geëmotioneerd te zijn. Bovendien heeft de gehoorambtenaar vragen herhaald en verduidelijkt of geherformuleerd evenals regelmatig teruggekoppeld om na te gaan of het relaas van eiseres correct is begrepen. Van een onzorgvuldig afgenomen gehoor is de rechtbank dan ook niet gebleken. Deze beroepsgrond slaagt om die reden niet.
7.2.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 3.113, tweede lid, Vb 2000, waarin artikel 16 van de Procedurerichtlijn is geïmplementeerd, bij het afnemen van het nader gehoor de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld om zo volledig mogelijk de tot staving van zijn aanvraag noodzakelijke elementen aan te voeren. Dit houdt onder meer in dat de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld om uitleg te geven over eventueel ontbrekende elementen of over inconsistenties of tegenstrijdigheden in zijn verklaringen.
7.3.
Uit het verslag van het nader gehoor komt naar voren dat eiseres gedurende het gehoor niet met alle door haar afgelegde tegenstrijdige verklaringen is geconfronteerd. Dit is niet in geschil. Partijen verschillen wel van mening over de vraag of de gehoorambtenaar de plicht had eiseres met deze tegenstrijdigheden al ten tijde van het gehoor te confronteren. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de asielprocedure is ingericht volgens de vereisten zoals die zijn neergelegd in de Procedurerichtlijn en dat uit de samenwerkingsverplichting volgt dat de gehoorambtenaar dient samen te werken met de vreemdeling om de laatstgenoemde in staat te stellen zijn asielrelaas naar voren te brengen. Daarbij past een objectieve en onbevooroordeelde houding van de betreffende gehoormedewerker. De gehoorambtenaar maakt immers nog geen inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas. Hiermee staat op gespannen voet dat de gehoorambtenaar de vreemdeling al in het gehoor met elke tegenstrijdigheid in zijn verklaringen dient te confronteren. De vreemdeling heeft de gelegenheid om middels het indienen van correcties & aanvullingen op het gehoor en het uitbrengen van een zienswijze op de geconstateerde tegenstrijdigheden te reageren en om met een afdoende verklaring te komen waarom er tegenstrijdig is verklaard. Verweerder merkt verder op dat niet is gebleken dat het geloofwaardigheidsoordeel in de zaak van eiseres anders had geluid, indien de gehoorambtenaar eiseres wel met de door haar gegeven tegenstrijdigheden had geconfronteerd.
7.4.
De rechtbank volgt verweerder in het bovenstaande standpunt. De rechtbank acht hierbij van belang dat eiseres middels de door haar ingebrachte correcties & aanvullingen op het gehoor en de zienswijze in de gelegenheid is gesteld op de tegenstrijdigheden te reageren. Bij het bestreden besluit heeft verweerder op de door eiseres ingebrachte zienswijze gereageerd en besloten de aanvraag van eiseres af te wijzen. In beroep heeft eiseres niet nader gemotiveerd wat zij nog naar voren had willen brengen met betrekking tot de geconstateerde tegenstrijdigheden, anders dan dat zij reeds in haar zienswijze naar voren heeft gebracht. Bovendien heeft verweerder het asielrelaas van eiseres niet uitsluitend ongeloofwaardig bevonden omdat zij tegenstrijdig heeft verklaard maar heeft verweerder de geloofwaardigheid van het relaas integraal beoordeeld aan de hand van de Werkinstructie 2014/10.
7.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiseres over de politieke betrokkenheid van [X] als voorman van een groep ongeloofwaardig heeft verklaard. Zo heeft eiseres enerzijds verklaard dat er meerdere mensen aan het hoofd van de politieke groep van [X] stonden en dat zij zelf heeft gezien dat er mensen tijdens de demonstraties zijn gearresteerd, terwijl zij anderzijds heeft verklaard dat zij niet weet of er nog andere leiders dan [X] waren en dat zij zelf geen arrestaties heeft waargenomen. Verweerder heeft terecht overwogen dat deze verklaringen inconsistent zijn. Dat deze tegenstrijdigheden verschoonbaar moeten worden geacht vanwege de in het FMMU advies geschetste medische problematiek, volgt de rechtbank niet. Uit het FMMU advies blijkt immers niet dat eiseres niet in staat is te verklaren maar enkel dat zij moeite heeft om de gevraagde informatie over te brengen en de vraagstelling te begrijpen. Verder heeft verweerder eiseres kunnen aanrekenen dat zij weinig concrete informatie over de politieke betrokkenheid van [X] en de rol die hij tijdens de demonstraties speelde, heeft gegeven. De omstandigheid dat eiseres en [X] hierover niet met elkaar zouden hebben gesproken en dat de Kameroense cultuur verschilt van de Nederlandse, is onvoldoende om dit niet langer aan eiseres te kunnen toerekenen. Zoals eiseres heeft verklaard, heeft zij immers wel met [X] over de onafhankelijkheid van de Engelstaligen in Kameroen gesproken, heeft zij meegelopen in demonstraties en werd er politiek materiaal waaronder borden en spandoeken in haar woning bewaard. Gelet hierop heeft verweerder van eiseres meer specifieke kennis hieromtrent mogen verwachten. Nu de verklaringen van eiseres in dit opzicht ongeloofwaardig zijn geacht, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om een individueel ambtsbericht over [X] te laten opstellen.
7.6.
Verweerder heeft de dood van [X] niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Zo heeft verweerder het bevreemdend kunnen vinden dat eiseres geen details over de dood van haar vriend kan vertellen. Dat eiseres stelt dat haar gelet op het FMMU advies niet het verwijt kan worden gemaakt dat zij de datum van zijn dood niet weet, doet er niet aan af dat zij ook niet op de hoogte is van de plaats waar hij zou zijn vermoord. Dat eiseres er niet zelf bij is geweest, maakt nog niet dat zij hierover geen informatie bij de groepsleden van [X] had kunnen inwinnen en dat het bevreemdend is dat zij dit niet heeft gedaan. Dat zij getraumatiseerd zou zijn, heeft verweerder hiertoe redelijkerwijs een onvoldoende verklaring kunnen vinden.
7.7.
Verweerder heeft de negatieve belangstelling van de autoriteiten vanwege de dood van [X] niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Zo heeft verweerder aan eiseres kunnen tegenwerpen dat zij dit alleen van horen zeggen heeft en dat zij niet heeft onderbouwd noch heeft geconcretiseerd wat de officiële reden is dat de autoriteiten naar haar op zoek zouden zijn. Eiseres neemt slechts aan dat de autoriteiten op zoek naar haar zijn omdat zij de vriendin van [X] was. Zoals verweerder overweegt, is het ook mogelijk dat de autoriteiten de woning zijn binnengevallen op zoek naar spullen van [X] en dat zij niet op zoek waren naar eiseres. Verweerder heeft derhalve van eiseres kunnen verwachten dat zij meer concreet had kunnen verklaren over de aanleiding om haar land van herkomst te verlaten.
7.8.
Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiseres over de negatieve belangstelling van de handlangers van de groep van [X] ongeloofwaardig heeft verklaard. Zo heeft eiseres over haar vlucht tegenstrijdig verklaard. Enerzijds heeft zij verklaard dat zij direct na de dood van [X] samen met haar kinderen is gevlucht. Anderzijds heeft zij verklaard dat zij eerst nog enige tijd bij haar nicht heeft verbleven. Verder heeft eiseres verklaard dat zij niet zeker weet of de handlangers van de politieke groep van [X] weten dat zij over het partijgeld beschikt. Van belang is dat zij nimmer persoonlijk is lastig gevallen door de handlangers en dit enkel van horen zeggen heeft. Verweerder heeft eiseres kunnen aanrekenen dat zij niet heeft onderbouwd dan wel geconcretiseerd dat de handlangers haar zoeken al dan niet vanwege het gebruik maken van partijgeld zonder hun toestemming.
7.9.
Gelet op het voorgaande, is het asielrelaas van eiseres niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Om die reden loopt eiseres bij terugkeer naar haar land van herkomst geen reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Van strijd met het verbod op refoulement kan in het geval van uitzetting van eiseres naar haar land van herkomst dan ook geen sprake zijn.
7.10.
Op de dag van de zitting heeft eiseres de onderliggende stukken van het FMMU advies en een brief van VluchtelingenWerk van 17 december 2018 betreffende de sociale positie van mensen met HIV/AIDS in Kameroen met bijbehorende bijlagen in het digitale dossier geüpload. Ter zitting heeft eiseres betoogd dat zij met het inbrengen van deze stukken een beroep wenst te doen op artikel 64 van de Vw 2000. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij in aanmerking komt voor uitstel van vertrek en dat verweerder ten onrechte geen beoordeling op dit punt heeft verricht.
7.11.
Hoewel de bovengenoemde stukken laat zijn ingediend, heeft verweerder ter zitting een gemotiveerd standpunt hieromtrent ingenomen en zal de rechtbank de stukken daarom in zijn beoordeling betrekken. Uit de overgelegde stukken blijkt dat eiseres bij de FMMU arts en verpleegkundige heeft aangegeven Hiv-positief te zijn, maar hieruit blijkt niet dat het FMMU een medisch onderzoek hiernaar heeft verricht. Eiseres heeft hiermee dan ook niet onderbouwd Hiv-positief te zijn. Zonder nadere onderbouwing van de zijde van eiseres ziet de rechtbank niet in dat op verweerder de plicht rust om een advies bij het Bureau Medische Advisering op te vragen omtrent de medische gesteldheid van eiseres. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat eiseres altijd kosteloos een aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 kan indienen indien zij van mening is dat zij op grond van haar medische gesteldheid hiervoor in aanmerking komt en alsnog stukken ter onderbouwing hiervan overlegt.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.