Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Procesverloop
Overwegingen
Verweerder heeft eerder, bij besluit van 1 augustus 2014, tegen eiser een zwaar inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van tien jaren. Verweerder heeft daarom de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsdocument aangemerkt als mede een verzoek tot opheffing van het inreisverbod. Verweerder heeft in het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, besloten om het inreisverbod niet op te heffen, omdat eiser vanwege de strafbare feiten die hij heeft gepleegd een actuele en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Daarom komt eiser volgens verweerder geen verblijfsrecht toe op grond van artikel 20 van het VWEU.
Eiser is dus op zichzelf niet benadeeld door het standpunt van verweerder dat het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod in de weg staat aan het verkrijgen van rechtmatig verblijf.
De beroepsgrond slaagt niet.
Verweerder heeft verder volgens eiser ten onrechte de omstandigheid dat hij een minderjarige zoon heeft met de Nederlandse nationaliteit, en die dus Unieburger is, niet in zijn beoordeling betrokken. Eiser stelt dat hij bijdraagt aan de financiële en affectieve lasten van zijn zoon. Hij verwijst naar het arrest van het Hof van 6 december 2012, O., S. en L. (ECLI:EU:C:2012:776; hierna: het arrest O, S. en L.), het arrest van 10 mei 2017, H.C. Chavez-Vilchez (ECLI:EU:C:2017:354; hierna: het arrest Chavez-Vilchez), en het arrest van 8 mei 2018, K.A. (ECLI:EU:C:2018:308; hierna het arrest K.A.). Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiserverklaringen overgelegd van zijn zoon en de moeder van zijn zoon, een overzicht van de bezoekmomenten van zijn zoon in het detentiecentrum, foto’s van eiser met zijn zoon en een overzicht van gevoerde telefoongesprekken.
Gelet op zijn detentie, verricht eiser volgens verweerder nu geen zorg- en opvoedingstaken voor zijn zoon. Verweerder heeft daaruit geconcludeerd dat de zoon van eiser niet gedwongen is het grondgebied van de Unie te verlaten, als aan eiser geen verblijfsrecht wordt toegekend. Daarbij heeft verweerder ook van belang geacht dat de zoon van eiser 17 jaar is en dat eiser nooit verblijfsrecht in Nederland heeft gehad.
Zoals volgt uit het arrest K.A. kan verweerder niet volstaan met het standpunt dat eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt en dient verweerder vooral ook het belang van het kind in aanmerking te nemen. De vaststelling dat de zoon van eiser 17 jaar oud is en dat eiser nooit een verblijfsrecht in Nederland heeft gehad, is daartoe op zichzelf niet voldoende. Zoals volgt uit het arrest K.A. moet verweerder een concrete beoordeling verrichten van alle omstandigheden van het geval, waaronder ook de economische en gezinssituatie van het betrokken kind. In dat licht is de enkele stelling van verweerder dat, gelet op zijn detentie, eiser geen zorg- en opvoedingstaken verricht, onvoldoende. Gelet op het arrest Chavez-Vilchezis de omstandigheid dat de andere ouder, burger van de Unie, daadwerkelijk alleen de dagelijkse daadwerkelijke zorg voor het kind kan en wil dragen, een gegeven dat relevant is, maar dit volstaat niet om te kunnen vaststellen dat er tussen de ouder die onderdaan van een derde land is en het kind niet een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat het kind in geval van een dergelijke weigering het grondgebied van de Unie zou moeten verlaten. Om tot een dergelijke vaststelling te komen, moeten, in het hogere belang van het kind, alle betrokken omstandigheden in de beschouwing worden betrokken, meer in het bijzonder, naast de leeftijd van het kind, zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling, de mate van zijn affectieve relatie zowel met de ouder die burger van de Unie is als met de ouder die onderdaan van een derde land is, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan indien het van deze laatste ouder zou worden gescheiden.
Beslissing
- vernietigt het bestreden besluit;