In deze zaak heeft eiseres, een burger van de Dominicaanse Republiek, beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Buitenlandse Zaken, waarbij haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf is afgewezen. De aanvraag werd op 7 november 2016 ingediend, maar bij besluit van 10 november 2016 werd deze afgewezen. Eiseres heeft vervolgens bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd bij het bestreden besluit van 9 maart 2017 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in haar beroepschrift geen gronden heeft vermeld, zoals vereist volgens artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Ondanks herhaaldelijke verzoeken van de rechtbank om de gronden binnen een termijn van vier weken in te dienen, heeft eiseres hieraan geen gevolg gegeven.
Gelet op het ontbreken van beroepsgronden heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk heeft beoordeeld. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en is openbaar uitgesproken op 6 februari 2018. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan.