Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1980 en afkomstig uit Burundi. Zij is alleenstaand en heeft twee minderjarige kinderen.
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- alleenstaande vrouw;
- seksueel misbruik in Burundi in 2005.
3. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig zijn. Verweerder merkt eiseres aan als alleenstaande vrouw, omdat zij in eerdere verblijfsprocedures heeft verklaard dat de relatie met haar voormalige partner is verbroken. Verweerder acht echter niet geloofwaardig dat eiseres in 2005 seksueel is misbruikt. Eiseres heeft in haar eerste asielprocedure (in 2006) niet verklaard dat zij door commandant [A] is verkracht. Verweerder ziet niet in waarom zij 12 jaar lang de gestelde verkrachting heeft verzwegen. Gevoelens van schaamte en vernedering acht verweerder onvoldoende reden om hierover jarenlang niets te melden. Verweerder ziet in de veiligheidssituatie in Burundi geen aanleiding om het beleid te wijzigen en alleenstaande vrouwen als risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep aan te wijzen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij persoonlijk als alleenstaande vrouw bij terugkeer naar Burundi een risico loopt om slachtoffer te worden van gender based violance (geweld op basis van geslacht). Evenmin heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer heeft te vrezen voor gender based violance waartegen geen bescherming kan worden geboden door de overheid of internationale organisaties, aldus verweerder.
4. Eiseres voert aan dat zij eerder slachtoffer is geweest van seksueel misbruik. Het is onder deskundigen een gegeven van algemene bekendheid dat gevoelens van pijn en schaamte eraan in de weg staan anderen deelgenoot te maken van misbruik. Eiseres verwijst naar het artikel 'Why Don't Victims of Sexual Harassment Come Forward Sooner?' van E. Beverly, in de The Compasson Chronicles, van 16 november 2017. Eiseres stelt dat verweerder voorbij is gegaan aan haar persoonlijke indicaties, namelijk dat zij al 12 jaar buiten Burundi verblijft en dat al het contact met familie is verbroken. Gelet hierop zal eiseres als alleenstaande vrouw en kostwinner deel moeten nemen aan het openbare leven en gezien het ambtsbericht riskeert zij hierdoor slachtoffer te worden van gender based violance. Eiseres heeft in Nederland twee kinderen gekregen met een niet Burundese man. Uit het rapport CMW.CRH Joint General Comment on Human Rights of Children in the Context of International Migration (februari 2016) blijkt dat eiseres en haar kinderen daardoor nog kwetsbaarder zijn, omdat de kinderen niet de Burundese nationaliteit hebben. Eiseres kan geen bescherming verwachten van de ngo's of van de overheid gelet op wat is aangevoerd in de zienswijze, waaruit blijkt dat de overheid zelf zich schuldig maakt aan seksueel misbruik en niet optreedt tegen misbruik door derden en ngo’s die wel bescherming bieden zijn niet genoemd. Eiseres is ook Tutsi, wat haar in het huidige Burundi extra kwetsbaar maakt.
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres eerder aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend in 2006 en 2009. De aanvragen zijn afgewezen. Het asielrelaas van eiseres is niet geloofwaardig geacht. De (hoger) beroepen daartegen zijn ongegrond verklaard.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de verklaring van eiseres dat zij is verkracht door [A] niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Niet in geschil is dat eiseres dit in haar eerdere aanvragen niet heeft verklaard. Verweerder heeft eiseres terecht tegengeworpen dat zij dit eerder had behoren te verklaren. Weliswaar is aannemelijk dat het moeilijk is over een dergelijke gebeurtenis door psychische en culturele beletselen openlijk te praten, maar gezien het belang voor haar asielrelaas en dat destijds in het vertrouwelijk aanvullend gehoor is doorgevraagd over [A] , mocht dit toch van eiseres worden verwacht. Verder is van belang dat het relaas van destijds dat zij te vrezen had voor [A] ongeloofwaardig is bevonden. Ook in dat kader heeft verweerder de huidige toegevoegde verklaring ongeloofwaardig mogen vinden. Wat eiseres in beroep hiertegen heeft aangevoerd, slaagt dus niet.
7. Gesteld noch gebleken is dat in Burundi sprake is van een uitzonderlijke situatie waarbij iedere persoon in dat land enkel door zijn of haar aanwezigheid risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder wordt gevolgd in zijn standpunt dat eiseres niet behoort tot een groep die bij terugkeer systematisch een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
8. WBV 2017/6 geeft het beleidskader waarbinnen asielaanvragen van Burundese asielzoekers worden beoordeeld. Voor vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging wordt aangenomen dat het niet mogelijk is de bescherming van de Burundese autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen, en dat er geen vlucht- en vestigingsalternatief is. Nu verweerder het door eiseres gestelde seksuele geweld niet ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht, heeft dit beleid geen betrekking op eiseres. Verweerder heeft derhalve terecht besloten dat eiseres niet tot die groep behoort.
9. Vervolgens is de vraag aan de orde of de omstandigheden waar eiseres zich op beroept, er toch toe leiden dat zij zodanig kwetsbaar is, dat zij voor internationale bescherming in aanmerking komt. Eiseres stelt dat juist zij kwetsbaar is omdat ze alleenstaande vrouw is, al 13 jaar weg is uit Burundi, het contact met familie heeft verloren en zij dus voor haar onderhoud alleen de straat op zal moeten. Verder stelt eiseres dat zij twee niet-Burundese kinderen heeft, wat door hun illegaliteit extra kwetsbaarheid oplevert ten aanzien van bestaansmogelijkheden. Tot slot stelt eiseres en dat zij Tutsi is, een groep die blijkens het ambtsbericht ook kwetsbaar is. Eiseres beroept zich daarnaast op de landenrapportage US Department of State Burundi van april 2018.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit het ambtsbericht niet naar voren komt dat alle alleenstaande vrouwen risico lopen seksueel te worden misbruikt. Er zijn weinig betrouwbare gegevens en cijfers die er wel zijn, onderbouwen die conclusie niet. Ook is de combinatie van de genoemde factoren onvoldoende basis om een individueel risico op onmenselijke behandeling aan te nemen.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Wat betreft de nationaliteit van de kinderen en het geen contact hebben met familieleden heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres het gebrek aan contact niet heeft onderbouwd en dat er geen objectieve aanknopingspunten zijn om de nationaliteit van de kinderen of het ontbreken daarvan als extra risicofactor te beschouwen. Deze factoren hoefden verweerder niet tot een andere conclusie te brengen.
11. Voor deze procedure staat vast dat eiseres een alleenstaande vrouw is. In het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 22 maart 2017 over Burundi is op pagina 42 vermeld dat verkrachting en andere vormen van seksueel en huiselijk geweld tegen vrouwen een serieus probleem blijven en dat cijfers hierover moeilijk zijn te geven bij gebrek aan betrouwbare statistieken. Wel is vermeld dat het aantal slachtoffers van gender based violance is toegenomen wegens instabiliteit en straffeloosheid. Verder is vermeld dat binnenlandse ontheemde vrouwen en naar Burundi terugkerende alleenstaande vrouwen het risico lopen slachtoffer te worden van gender based violance en dat dit ook geldt voor weduwen en huishoudens waar de man niet bij het gezin woont.
12. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat deze stelling in de context moet worden beoordeeld van de cijfers die wel bekend zijn. Volgens verweerder zijn die cijfers zo laag, dat er geen reden is om aan te nemen dat het risico voor alle vrouwen ontoelaatbaar hoog is. Volgens het ambtsbericht van 22 maart 2017 zijn de cijfers die wel bekend zijn, afkomstig uit één kliniek, waar 120 verkrachtingszaken per maand geregistreerd zijn tot april 2015. Daarna zijn minder gevallen gemeld vanwege onveiligheid, tot eind 2015: 545 nieuwe gevallen en 1288 gevallen in 2016. Vermeld is dat de meeste vrouwen uit schaamte of angst voor vergelding geen aangifte van seksueel of huiselijk geweld doen. Daarnaast worden aantallen verkrachtingsslachtoffers van veiligheidstroepen, ambtenaren waaronder onderwijzers genoemd, waarbij ook is opgenomen dat veel slachtoffers de OHCHR verzochten dit niet te rapporteren of te registreren.
13. De rechtbank is van oordeel dat uit het ambtsbericht van 22 maart 2017 niet zonder meer valt af te leiden dat de vermelding dat naar Burundi terugkerende alleenstaande vrouwen risico lopen om slachtoffer te worden van gender based violance, wordt gerelativeerd door de aantallen die daaronder zijn opgenomen. De rechtbank acht daarvoor van belang dat de meeste vrouwen uit schaamte of angst voor vergelding geen aangifte willen doen van seksueel of huiselijk geweld of niet als slachtoffer daarvan geregistreerd willen worden.
14. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dient een ambtsbericht als een deskundigenbericht te worden opgevat. Verweerder mag bij de besluitvorming op asielaanvragen van de juistheid van de informatie uit het ambtsbericht uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. De informatie dient objectief te zijn en de aangeven feiten en omstandigheden moeten de conclusies kunnen dragen. De rechtbank is van oordeel dat uit het ambtsbericht van 22 maart 2017 zonder nadere toelichting niet valt op te maken dat de minister van Buitenlandse Zaken de mededeling over het risico dat alleenstaande vrouwen lopen, zo heeft bedoeld als verweerder uitlegt. Een nadere toelichting daarover wordt extra belangrijk in het licht van de landenrapportage van het US Department of State Burundi 2017 (april 2018). In deze landenrapportage is opgenomen: “Rape was common”. Verder is over de aantallen opgenomen: “The 2013-14
Demographic and Health Survey(DHS) found that more than one in four women nationwide (27 percent) had experienced sexual violence at some point in their lives, up from 22 percent in 2007”. Gelet op deze informatie is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van verweerder in bestreden besluit dat eiseres als alleenstaande vrouw bij terugkeer naar Burundi geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, onvoldoende is gemotiveerd.
15. Dat eiseres haar Tutsi herkomst niet apart aan haar asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd, acht de rechtbank geen beletsel om het in deze procedure te betrekken. De afkomst van eiseres is bij verweerder reeds bekend en geloofwaardig bevonden. Bovendien heeft eiseres zich in haar laatste aanvraag wel beroepen op de verslechterde algemene situatie in Burundi en haar positie daarin. In dat kader is haar afkomst ook relevant. In het ambtsbericht van maart 2017 op pagina 40 is over Tutsi’s als etnische minderheidsgroep namelijk vermeld dat sinds de veiligheidscrisis meer mensenrechtenschendingen op etniciteit zijn gebaseerd en dat Tutsi’s vaker dan Hutu’s aan politiecontroles worden onderworpen. Dat laatste acht de rechtbank hier relevant omdat in openbare bronnen is vermeld dat ook overheidsfunctionarissen zich aan seksuele misdrijven schuldig maken. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien dat de factoren ‘alleenstaande vrouw’ en ‘etnische Tutsi’, in onderlinge samenhang bezien, geen groter risico opleveren dan de twee factoren afzonderlijk.
16. De rechtbank is gelet op wat onder 13, 14 en 15 is overwogen, van oordeel dat het bestreden besluit wat betreft het risico dat eiseres als alleenstaande Tutsi-vrouw bij terugkeer naar Burundi loopt, onvoldoende is gemotiveerd. Het bestreden besluit bevat daarom een gebrek.
17. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat de motivering aangevuld kan worden en daarmee toereikend kan worden, is niet uitgesloten. Hiervoor lijkt een nadere toelichting van de zijde van de minister van Buitenlandse Zaken over de passages in het algemeen ambtsbericht in de context van de overige informatie wel noodzakelijk. Het is evenwel aan verweerder om zich hierover te beraden.
18. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk op 10 januari 2019, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid zal hij dat vervolgens binnen acht weken moeten doen. De rechtbank zal eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
19. Bij afzonderlijke uitspraak zal de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen. Deze houdt in dat het bestreden besluit is geschorst tot de uitspraak op het beroep.
20. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.