ECLI:NL:RBDHA:2018:15531

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2018
Publicatiedatum
7 januari 2019
Zaaknummer
C-09-558194-KG RK 18-1180
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verlof tot het leggen van conservatoir beslag in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2018 uitspraak gedaan in een kort geding waarin DB Vertrieb GmbH (hierna: DB) een verzoek heeft ingediend om verlof te verkrijgen voor het leggen van conservatoir beslag. Dit verzoek was het derde in een reeks van nagenoeg gelijkluidende verzoeken die eerder waren afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. DB had eerder al twee keer verlof verzocht, maar deze verzoeken waren op 7 november 2017 en 1 mei 2018 afgewezen omdat DB niet aannemelijk had gemaakt dat de gerekestreerden aansprakelijk waren voor de betaling van een geldsom die door Euro-Express-Treincharter B.V. (EETC) aan DB verschuldigd was.

DB stelde dat zij sterke aanwijzingen had dat zij als enige crediteur van EETC bewust werd achtergesteld door de gerekestreerde sub 1, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze stelling niet met feiten was onderbouwd. De voorzieningenrechter benadrukte dat DB, in plaats van opnieuw een gelijkluidend verzoek in te dienen, hoger beroep had moeten instellen tegen de eerdere afwijzingen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek wederom niet voor toewijzing vatbaar was en dat DB bij een volgend verzoek expliciet melding moest maken van alle eerder ingediende verzoeken en de beslissingen daarop.

De uitspraak eindigde met de afwijzing van het verzoek, waarbij de voorzieningenrechter de noodzaak benadrukte voor een duidelijke onderbouwing van nieuwe feiten of omstandigheden in toekomstige verzoeken.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/558194 / KG RK 18-1180
Beschikking van de voorzieningenrechter van 17 augustus 2018
in de zaak van
de vennootschap naar vreemd recht
DB Vertrieb GmbHte Frankfurt (Duitsland),
verzoekster,
advocaat mr. M.G.J. Smit te Rotterdam,
en

1.[gerekestreerde 1] te [plaats] ;

2.
[gerekestreerde 2]te [plaats] ;
3.
[gerekestreerde 3]te [plaats] ;
gerekestreerden.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als ‘DB’ en ‘ [gerekestreerde 1 c.s.] ’.

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van het verzoekschrift van DB van 10 augustus 2018, ingekomen bij de rechtbank op 13 augustus 2018.
1.2.
Mr. Smit heeft in de bij het verzoekschrift gevoegde brief opgemerkt dat het niet de eerste keer is dat een dergelijk verzoekschrift is ingediend in deze kwestie, maar “er nieuwe inzichten zijn vervaardigd waardoor er thans een aangepast verzoekschrift voor u ligt”. Naar aanleiding daarvan is namens de voorzieningenrechter aan mr. Smit verzocht om te verduidelijken wat die nieuwe inzichten zijn, die zouden moeten leiden tot een andere beslissing dan in twee eerdere beschikkingen – waarin de verzoeken van DB telkens zijn afgewezen – het geval was.
1.3.
Mr. Smit heeft hier op gereageerd in een bericht dat bij de rechtbank is ingekomen op 15 augustus 2018.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek van DB strekt – kort gezegd – tot het verkrijgen van verlof ex artikel 700 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van [gerekestreerde 1 c.s.] op diverse zaken en onder verscheidene derden.

3.De beoordeling

3.1.
Vaststaat dat sprake is geweest van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst door Euro-Express-Treincharter B.V. (hierna: EETC) op grond waarvan EETC in rechte is veroordeeld om aan DB een geldsom te betalen. EETC is die veroordeling volgens DB niet nagekomen en DB stelt dit bedrag thans van [gerekestreerde 1 c.s.] te willen vorderen. Zij zijn volgens DB aansprakelijk voor de betaling van dat bedrag uit hoofde van bestuurders- dan wel aandeelhoudersaansprakelijkheid.
3.2.
DB heeft op dezelfde grond reeds tweemaal eerder verlof verzocht voor het leggen van conservatoir beslag ten laste van [gerekestreerde 1 c.s.] Deze verzoeken zijn bij beschikkingen van 7 november 2017 en 1 mei 2018 afgewezen. Beide keren heeft de voorzieningenrechter – na summier onderzoek – geoordeeld dat DB niet aannemelijk heeft weten te maken dat [gerekestreerde 1 c.s.] aansprakelijkheid zijn voor de betaling van het door EETC aan DB verschuldigde geldbedrag.
3.3.
DB stelt in reactie op de vraag wat haar nieuwe inzichten zijn, dat zij sterke aanwijzingen heeft dat zij als enige crediteur van EETC bewust wordt achtergesteld door gerekestreerde sub 1 die alle beslissingen neemt. Zij heeft deze stelling echter niet met feiten en omstandigheden geconcretiseerd en heeft niet meer aangevoerd dan zij al had gedaan in de eerdere verzoekschriften. De voorzieningenrechter heeft toen geoordeeld dat niet valt in te zien hoe daarop de aansprakelijkheid van [gerekestreerde 1 c.s.] kan worden gebaseerd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een andersluidend oordeel op het onderhavige verzoek. DB kan zich kennelijk niet met de eerdere beslissingen verenigen, zo kan uit haar nadere toelichting wordt afgeleid, maar dan had het op haar weg gelegen om hoger beroep in te stellen tegen een van de afwijzingen in plaats van opnieuw een nagenoeg gelijkluidend verzoek in te dienen. De omstandigheid dat DB inmiddels een kort geding aanhangig heeft gemaakt tegen EETC en [gerekestreerde 1 c.s.] , met als doel inzicht en afschrift te krijgen in/van bepaalde stukken en haar verwachting ten aanzien van wat dat zal opleveren, kwalificeert ook niet als een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid op grond waarvan de aansprakelijkheid van [gerekestreerde 1 c.s.] thans wel aannemelijk te achten is. Het verzoek is dan ook wederom niet voor toewijzing vatbaar.
3.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat DB nu drie maal een nagenoeg gelijkluidend (omvangrijk) verzoekschrift heeft ingediend, waarbij de tweede en derde keer pas na navraag door de rechtbank is toegelicht op welke punten het verzoekt verschilt van het/de eerder ingediende verzoek(en). Met de afwijzing waartoe de voorzieningenrechter nu komt zijn dan drie verzoeken afgewezen. Van DB mag worden verlangd dat zij, mocht zij nogmaals overgaan tot het indienen van een verzoek jegens [gerekestreerde 1 c.s.] , op voorhand expliciet melding maakt van alle eerder ingediende verzoeken en de beslissing die daarop is genomen én (kort en bondig) toelicht op grond van welke nieuwe feiten en omstandigheden thans een andersluidende beslissing zou moeten worden genomen. Alleen dan zal een volgend verzoek in behandeling worden genomen.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2018.
ts