In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, NN Insurance Personeel B.V. [verzoeker] heeft verzocht om een verklaring dat NN tekort is geschoten in de nakoming van de arbeidsovereenkomst en heeft daarnaast een verzoek ingediend tot aanvullende schadevergoeding. De werknemer was sinds 1990 in dienst bij NN en was werkzaam in verschillende functies, laatstelijk als [functie]. Na een reorganisatie werd hij per 15 maart 2017 overtollig verklaard en zijn arbeidsovereenkomst werd per 1 mei 2018 beëindigd. [verzoeker] stelde dat er geen voldragen ontslaggrond was en dat hij recht had op schadevergoeding.
De kantonrechter heeft de verzoeken van [verzoeker] afgewezen. De rechter oordeelde dat de werknemer door zijn instemming met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en het verstrijken van de bedenktijd, zich niet kon verzetten tegen het ontslag. De kantonrechter merkte op dat de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) niet toestaat dat een werknemer na instemming met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst alsnog een verzoek tot schadevergoeding indient op basis van het ontbreken van een ontslaggrond. De rechter concludeerde dat de verzoeken van [verzoeker] niet toelaatbaar waren en dat hij als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werd veroordeeld.