ECLI:NL:RBDHA:2018:15528

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
6 januari 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 5453
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 20 december 2018, hebben eisers, vijf Eritrese kinderen, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De aanvragen werden afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de identiteit van de eisers en hun familierechtelijke relatie met hun pleegmoeder, referente, niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet in staat waren om de benodigde identificerende documenten te overleggen, zoals geboorte- en overlijdensaktes van hun biologische ouders. Dit leidde tot bewijsnood, maar de rechtbank oordeelde dat de nieuwe gedragslijn van verweerder, die ook andere bewijsmiddelen dan officiële documenten in overweging neemt, niet in dit geval van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet voldeden aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een mvv, omdat de gestelde familierechtelijke relatie niet aannemelijk was gemaakt. Het beroep van de eisers werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/5453

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , eiser
[naam 2] , eiseres
[naam 3] , eiseres
[naam 4] , eiseres
[naam 5] , eiseres
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S.H.M. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van eisers om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis afgewezen.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar.
Bij besluit van 7 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede op dit besluit betrekking.
Eisers hebben aanvullende beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de zaak met nummer AWB 18/5452, plaatsgevonden op 22 november 2018. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam 6] (referente). Als tolk was aanwezig A. Idris. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] , [geboortedatum 2] , [geboortedatum 3] , [geboortedatum 4] en [geboortedatum 5] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Ten behoeve van hen zijn door referente, die hun pleegmoeder stelt te zijn, aanvragen ingediend om verlening van een mvv in het kader van nareis, binnen drie maanden nadat aan haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend. Referente heeft gelijktijdig om nareis van haar gestelde echtgenoot gevraagd. Deze aanvraag is behandeld in bovengenoemde zaak met nummer AWB 18/5452.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvragen afgewezen omdat de identiteit van eisers en hun familierechtelijke relatie met referente niet aannemelijk is gemaakt. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder bewijsnood aangenomen ten aanzien van het ontbreken van identificerende documenten, maar het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Op wat eisers daartegen aanvoeren wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beoordelingskader
4. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), voor zover van belang, kan een verblijfsvergunning asiel worden verleend aan de minderjarige kinderen van de vreemdeling aan wie een asielvergunning is verstrekt indien deze op het tijdstip van diens binnenkomst behoorden tot diens gezin en binnen drie maanden zijn nagereisd.
5. Volgens C1/4.4.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000, voor zover van belang, moet de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw zijn identiteit en de gestelde familierelatie aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding, of een ander officieel en door de autoriteiten afgegeven document dat zijn identiteit aantoont, en, voor zover van toepassing, met een document dat de familierechtelijke relatie tussen het kind en de ouder aantoont. Als de vreemdeling dat niet kan, moet hij aannemelijk maken dat dit niet aan hem is toe te rekenen (bewijsnood).
6. Na het primaire besluit heeft verweerder een nieuwe gedragslijn aangenomen voor het beoordelen van nareiszaken. Deze houdt - kort weergegeven - in dat verweerder ook andere bewijsmiddelen dan officiële documenten in zijn beoordeling betrekt, ongeacht de vraag naar bewijsnood. Deze kunnen aanleiding geven tot nader onderzoek. Daarbij wordt in aanmerking genomen of de vreemdeling een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van officiële documenten, of bedoelde andere bewijsmiddelen substantieel bewijs opleveren en of er sprake is van contra-indicaties. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1508) geoordeeld dat deze gedragslijn in overeenstemming is met artikel 11, tweede lid, van de Richtlijn 2003/86/EG (Gezinsherenigingsrichtlijn).
Familierechtelijke relatie
7. Verweerder werpt aan eisers tegen dat zij de gestelde familierechtelijke relatie met referente niet aannemelijk hebben gemaakt. Er is geen verschoonbare uitleg gegeven voor het ontbreken van officiële geboorteaktes, zodat niet vast staat wie de biologische ouders van eisers zijn (geweest). Daarnaast is onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom geen overlijdensaktes van de biologische ouders konden worden verkregen, zodat niet zonder meer kan worden aangenomen dat referente in het bezit is van het pleegouderschap over eisers. De door eisers overgelegde twee schoolpassen en het schoolrapport vormen geen substantieel indicatief bewijs, omdat daaruit niet kan worden opgemaakt wie de biologische ouders van eisers zijn (geweest).
8. Eisers voeren daartegen aan dat verweerder in strijd met zijn nieuwe gedragslijn en daarmee in strijd met de Gezinsherenigingsrichtlijn heeft gehandeld door de door eisers overgelegde schoolpassen niet in de beoordeling te betrekken. Eisers kunnen daarin niet worden gevolgd, reeds omdat verweerder dat wel heeft gedaan zoals in de vorige overweging omschreven.
9. Daarnaast voeren eisers aan dat uit pagina 27 van het Algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Eritrea van februari 2017 blijkt dat in Eritrea geen sprake is van een eenduidige registratie van sterfgevallen. Volgens eisers was er in hun geval geen noodzaak tot het opstellen van overlijdensaktes van hun biologische ouders omdat er geen sprake was een erfenis of de noodzaak tot het voeren van een gerechtelijke procedure. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat dit onverlet laat dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het voor hun niet mogelijk was om alsnog overlijdensaktes aan te vragen en te verkrijgen van de Eritrese autoriteiten.
10. Eisers kunnen om te beginnen al niet in deze stelling worden gevolgd, nu uit het voorgaande blijkt dat het overlijden van de biologische ouders niet aannemelijk is gemaakt. Eisers hebben verder nog aangevoerd dat uit het Eritrese Burgerlijk Wetboek volgt dat referente als dichtstbijzijnd familielid na het overlijden van de biologische ouders van rechtswege de voogd van eisers is geworden. De rechtbank stelt vast dat eisers niet hebben onderbouwd waarop zij deze stelling baseren en dat verweerder ter zitting uitdrukkelijk heeft betwist dat dit voortvloeit uit de bepalingen van het Eritrese Burgerlijk Wetboek.
Conclusie
11. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat er onvoldoende andere bewijsmiddelen dan officiële documenten voorhanden zijn om over te gaan tot het verrichten van nader onderzoek. Nu de gestelde familierechtelijke relatie van eisers met referente niet aannemelijk is gemaakt, voldoen eisers niet aan de voorwaarden voor verlening van een mvv en zijn de aanvragen terecht afgewezen.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.