ECLI:NL:RBDHA:2018:1549

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
NL18.391
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van alleenstaande minderjarige vreemdeling uit Algerije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door een alleenstaande minderjarige vreemdeling uit Algerije. De eiser, geboren op een onbekende datum, heeft op 22 augustus 2017, op dertienjarige leeftijd, een asielaanvraag ingediend. Hij is naar Nederland gereisd na een conflict met zijn vader in Duitsland, waarbij hij beweert dat hij mishandeld werd en slecht behandeld door zijn vader en stiefmoeder. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met het argument dat Algerije als veilig land van herkomst wordt beschouwd en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen bescherming kan inroepen bij de autoriteiten in Algerije.

Tijdens de zitting op 24 januari 2018 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, zijn situatie toegelicht. Hij heeft aangevoerd dat Algerije voor hem niet veilig is en dat hij geen adequate bescherming kan verwachten van de autoriteiten, gezien zijn gezinssituatie en eerdere ervaringen met de politie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat Algerije in zijn specifieke geval niet veilig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet als alleenstaande minderjarige vreemdeling kan worden aangemerkt, omdat er adequate opvang in Algerije beschikbaar is, namelijk bij zijn ouders.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen, waaronder de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.391

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

(gemachtigde: mr. M.C.M.E. Schijvenaars),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. S. Rennen).

ProcesverloopBij besluit van 5 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.392, plaatsgevonden op 24 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Oublal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder was aanwezig S.W.B.J. Brundel, de voogd van eiser (Stichting Nidos).

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] , is van Algerijnse nationaliteit. Op 22 augustus 2017 heeft eiser op 13-jarige leeftijd een asielaanvraag ingediend. Eiser is op 3 juli 2017 met zijn vader vertrokken uit Algerije. De vader van eiser heeft antecedenten en nam eiser mee om een visum te kunnen krijgen om een vriend in Duitsland te bezoeken. Na een ruzie is eiser vanuit Duitsland alleen naar Nederland gereisd en heeft hij asiel gevraagd. Aan de aanvraag ligt ten grondslag dat eiser sinds zijn ouders twee jaar geleden gescheiden zijn, bij zijn vader en stiefmoeder woont, door wie hij slecht wordt behandeld. Hij mag zijn biologische moeder niet zien. Verder is eiser mishandeld door een groep drugshandelaren en werd hij gepest op school. Eiser heeft verder verklaard dat hij wil werken en studeren om geld te verdienen voor de behandeling van zijn zieke moeder.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst (Algerije). Niet aannemelijk is gemaakt dat het voor eiser niet mogelijk is bescherming van de (hogere) autoriteiten in te roepen tegen zijn - geloofwaardig geachte - problemen. Eiser is daarnaast niet als alleenstaande minderjarige vreemdeling aan te merken nu er adequate opvang in het Algerije (zijn ouders) aanwezig is.
3. Eiser heeft daartegen het volgende aangevoerd. Algerije is voor eiser niet veilig. Het is voor een minderjarige volstrekt zinloos bescherming te zoeken bij de politie voor problemen in de gezinssituatie. Eiser heeft zich tot de politie gewend maar die heeft hem weggestuurd. Verweerder kan niet van een minderjarige verwachten dat hij weet tot wie hij zich vervolgens moet wenden. Verwezen is naar par. 8.2.2. op pagina 20 van het rapport van het UK Home Office van 29 augustus 2017 ‘Country Policy and Information Note Algeria: Background information, including actors of protection and internal relocation’. Ten slotte ontbreekt adequate opvang in Algerije. De vader van eiser mishandelt hem en zal hem bij zijn biologische moeder weghalen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Algerije terecht is aangemerkt als veilig land van herkomst. Gelet daarop bestaat een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Algerije geen bescherming nodig hebben. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Algerije in zijn specifieke omstandigheden toch niet veilig is. Wegens voornoemd rechtsvermoeden geldt daarbij een hoge drempel. Dit laat onverlet dat verweerder hetgeen eiser aanvoert over zijn specifieke individuele omstandigheden zal moeten onderzoeken en zal moeten motiveren of dit er al dan niet toe leidt dat Algerije voor hem niet veilig is.
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit niet terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Algerije voor hem niet veilig is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het vragen van bescherming bij de (hogere) autoriteiten voor hem niet mogelijk was. De verwijzing naar het onder 4 genoemde rapport kan eiser niet baten, nu dit stuk informatie biedt over de algemene situatie in Algerije en eiser niet heeft geconcretiseerd in welk opzicht deze informatie op zijn individuele situatie van toepassing is. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit onweersproken gemeld dat uit paragraaf 8.2.3 van het rapport blijkt dat de politie over het algemeen professioneel is en reageert op oproepen tot hulp. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat niet langer in geschil is dat eiser zich tot de politie heeft gewend om bescherming te vragen, al blijft staan dat eiser wisselend heeft verklaard over het aantal keren dat hij naar de politie is gegaan (eiser heeft zowel verklaard ‘wel eens’ als ‘vier tot vijf keer’ naar de politie te zijn gegaan). Van eiser had mogen worden verwacht dat hij had onderzocht tot welke andere instanties hij zich had kunnen wenden indien hij geen gehoor bij de politie kreeg. De stelling dat dit gelet op zijn leeftijd niet van eiser kan worden verwacht kan eiser niet baten, gelet op zijn verklaringen dat hij in Algerije onderwijs heeft genoten, heeft gewerkt, zelf een plan heeft gemaakt om te vluchten en informatie op de computer heeft opgezocht over het vragen van asiel (pagina 11 eerste gehoor). Niet valt in te zien dat eiser niet in staat zou zijn zich in Algerije te verdiepen in mogelijkheden om bescherming aan de autoriteiten te vragen, anders dan door zich (zonder begeleiding van een volwassene) tot de politie te wenden. Eiser is er gelet op het voorgaande niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het voor hem volstrekt zinloos is bescherming te vragen aan de Algerijnse autoriteiten.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich voorts terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een vergunning op grond van het beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen, zoals neergelegd in paragraaf B8/6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat er familie van eiser in Algerije woont. De enkele stelling dat eiser niet naar zijn moeder kan terugkeren omdat zijn vader hem daar zou weghalen, is onvoldoende om aan te nemen dat adequate opvang ontbreekt.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Valk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel