Uitspraak
.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiser, een Turkse zelfstandige, een aanvraag ingediend voor verblijf in Nederland. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) heeft op 19 december 2016 een negatief advies uitgebracht over deze aanvraag, omdat het ondernemingsplan van eiser niet voldoende onderbouwde hoe hij zich onderscheidde van werkzoekende of werkloze broodbakkers. Eiser heeft hierop een nieuw ondernemingsplan ingediend, waarin hij wel zijn onderscheidend vermogen uiteenzet. De rechtbank heeft op 30 november 2018 de mondelinge uitspraak gedaan dat het beroep van eiser gegrond is. De rechtbank oordeelt dat het nieuwe ondernemingsplan voldoende basis biedt voor de aanvraag en dat verweerder de aanvraag opnieuw aan de RvO had moeten voorleggen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.002,-. De rechtbank benadrukt dat het onderscheidend vermogen van eiser een cruciaal criterium is voor de beoordeling van zijn aanvraag en dat de RvO dit moet toetsen aan de hand van de overgelegde bewijsmiddelen.