ECLI:NL:RBDHA:2018:15459

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
31 december 2018
Zaaknummer
AWB 18-4445
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een aanvraag voor verblijf als Turkse zelfstandige en de rol van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

In deze zaak heeft eiser, een Turkse zelfstandige, een aanvraag ingediend voor verblijf in Nederland. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) heeft op 19 december 2016 een negatief advies uitgebracht over deze aanvraag, omdat het ondernemingsplan van eiser niet voldoende onderbouwde hoe hij zich onderscheidde van werkzoekende of werkloze broodbakkers. Eiser heeft hierop een nieuw ondernemingsplan ingediend, waarin hij wel zijn onderscheidend vermogen uiteenzet. De rechtbank heeft op 30 november 2018 de mondelinge uitspraak gedaan dat het beroep van eiser gegrond is. De rechtbank oordeelt dat het nieuwe ondernemingsplan voldoende basis biedt voor de aanvraag en dat verweerder de aanvraag opnieuw aan de RvO had moeten voorleggen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.002,-. De rechtbank benadrukt dat het onderscheidend vermogen van eiser een cruciaal criterium is voor de beoordeling van zijn aanvraag en dat de RvO dit moet toetsen aan de hand van de overgelegde bewijsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/4445
V-nummer: [V-nummer]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 30 november 2018 in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [geboortedatum] , van Turkse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. B. Aydin),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Ook was ter zitting aanwezig [naam] , tolk in de Turkse taal
.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierbij medegedeeld dat partijen binnen vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.

Motivering

1. De rechtbank motiveert dit als volgt.
2. Eiser is vennoot bij de vennootschap onder firma ‘ [naam] ’.
3. Hij heeft bij zijn aanvraag diverse stukken overgelegd, waaronder een ondernemingsplan, bankafschriften en diverse financiële stukken. Naar aanleiding van deze stukken heeft verweerder de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) om advies gevraagd.
4. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire en bestreden besluit afgewezen onder verwijzing naar het negatieve advies van de RvO van 19 december 2016. Daarmee staat volgens verweerder vast dat met eisers activiteiten geen wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend. Eiser heeft weliswaar een nieuw ondernemingsplan van juni 2017 (het nieuwe ondernemingsplan) overgelegd na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 juni 2017, maar eiser heeft nog steeds geen (contra)advies van een onafhankelijke deskundige overgelegd, zodat hij zijn onderscheidend vermogen nog steeds niet heeft onderbouwd.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder enkel moet beoordelen of eiser voldoende bewijsmiddelen heeft overgelegd om zijn aanvraag voor te leggen aan de RvO. De RvO moet vervolgens aan de hand van die bewijsmiddelen onder meer toetsen of eiser met zijn bedrijfsvoering voldoende onderscheidend is.
5.2
In het oude ondernemingsplan, waarop het oordeel van de RvO is gebaseerd, werd niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt hoe eiser zich onderscheid van werkzoekende of werkloze broodbakkers. Het RvO heeft (mede) om die reden negatief geadviseerd. Volgens het RvO moet eiser in de ruime arbeidsmarkt onderscheidend zijn om geen negatief effect te hebben. Eiser had dit met het oude ondernemingsplan onvoldoende aannemelijk gemaakt.
5.3
Eiser heeft vervolgens het nieuwe ondernemingsplan overgelegd. De rechtbank constateert dat hierin wel is opgenomen in welke producten volgens eiser zijn onderscheidend vermogen zit Dit had voor verweerder aanleiding moeten vormen om eisers aanvraag opnieuw aan RvO voor te leggen. Uit het oude RvO advies blijkt immers dat het onderscheidend vermogen van eiser een belangrijk criterium is voor de vaststelling of eiser een negatief effect heeft op de werkgelegenheid en de markteconomie. Reeds hierom is het beroep gegrond. De rechtbank komt niet toe aan de overige beroepsgronden.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank ziet geen mogelijkheid tot finale geschilbeslechting van het geschil, nu het op de weg van verweerder ligt om eerst de RvO te raadplegen.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,-, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. E.D. Dalman
mr. A.K. Mireku
griffier
rechter
afschrift verzonden op:

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.