ECLI:NL:RBDHA:2018:15455

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2018
Publicatiedatum
31 december 2018
Zaaknummer
18.20377 en 18.20378
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Beoordeling van de verantwoordelijkheidscriteria en opvangvoorzieningen in Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 december 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een alleenstaande vrouw, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was niet in behandeling genomen omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van haar aanvraag. Eiseres verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen om haar overdracht aan Italië te voorkomen, in het licht van recente ontwikkelingen in de Italiaanse asielprocedure.

Tijdens de zitting op 23 november 2018 heeft de rechtbank de argumenten van eiseres gehoord, waaronder haar stelling dat Italië niet langer kan worden beschouwd als een veilige haven voor asielzoekers vanwege een decreet dat op 5 oktober 2018 in werking is getreden. Dit decreet beperkt de toegang tot opvangvoorzieningen voor kwetsbare asielzoekers, wat volgens eiseres een schending van het interstatelijk vertrouwensbeginsel met zich meebrengt. De rechtbank heeft overwogen dat Italië lid is van de EU en dat er in principe van het interstatelijk vertrouwensbeginsel moet worden uitgegaan, maar dat de recente ontwikkelingen in Italië een herbeoordeling vereisen.

De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen ernstige structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Italië. Daarom is het beroep gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. Verweerder is opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 1.503,- zijn vastgesteld. De uitspraak is digitaal ondertekend en bekendgemaakt, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.20377 en NL18.20378
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter op 23 november 2018 in de zaken tussen

[eiseres/verzoekster] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

(gemachtigde: mr. B.D. Lit),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Brand).

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt om, totdat op het beroep is beslist, haar overdracht aan Italië te voorkomen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk Tigrinia is verschenen. [naam] . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de voorzieningenrechter/rechtbank (hierna: de rechtbank) onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de aanvraag tot het verlenen van asiel niet in behandeling genomen omdat op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Nederland heeft bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd. Op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening staat dit gelijk met het aanvaarden van het overnameverzoek.
2. Eiseres voert aan dat zij alleenstaand is en alleen daarom al als kwetsbaar moet worden aangemerkt. Omdat op 5 oktober 2018 een decreet in werking is getreden die de toegang tot opvangvoorzieningen in Italië voor kwetsbare asielzoekers beperkt, kan ten aanzien van Italië niet
meer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres verwijst naar verschillende rapporten en twee uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 18 oktober 2018 [2] en van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 29 oktober 2018 [3] .
3. De rechtbank overweegt als volgt. Italië is lid van de Europese Unie. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [4] mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat wil zeggen dat de Afdeling er in deze uitspraak van uit gaat dat in Italië geen systematische tekortkomingen in de asielprocedure zijn en dat Italië adequate opvangvoorzieningen biedt aan asielzoekers.
4. Eiseres heeft gewezen op een wetsdecreet dat op 5 oktober 2018 is ingegaan. Dat decreet beperkt de toegang tot de zogenoemde SPRAR-opvanglocaties die opvang bieden aan gezinnen met minderjarige kinderen en andere kwetsbare asielzoekers. Het decreet is inmiddels door het Italiaanse senaat bevestigd. Onder verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 oktober 2018 oordeelt de rechtbank dat het beperken van de toegang tot de SPRAR-opvanglocaties ook gevolgen kan hebben voor de opvangvoorzieningen waar andere niet-kwetsbare asielzoekers worden opgevangen, de zogenaamde CAS-opvanglocaties. Uit diverse recente rapporten blijkt dat deze CAS-opvanglocaties al behoorlijk onder druk staan. Naar het oordeel van de rechtbank moet verweerder motiveren en wellicht in dat kader ook onderzoeken wat de bredere gevolgen zijn die het beperken van de opvang in de SPRAR-opvanglocaties kan hebben voor de opvangvoorzieningen in Italië in het algemeen.
5. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat in Italië geen sprake is van ernstige structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Omdat het beroep reeds hierom gegrond is, ziet de rechtbank geen aanleiding zich uit te laten over de vraag of eiseres als alleenstaande vrouw als kwetsbaar moet worden aangemerkt.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken. De rechtbank ziet geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen omdat de rechtbank inmiddels op het beroep heeft beslist.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. W. Niekel, griffier
mr. A.K. Mireku, (voorzieningen)rechter
Dit proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend.
2.Uitspraak van 18 oktober 2018 met zaaknummer NL18.17748.
3.Uitspraak van 29 oktober 2018 met zaaknummer NL18.18627.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 oktober 2018 met ECLI:NL:RVS:2018:3246.