ECLI:NL:RBDHA:2018:1545

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
NL18.586
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een alleenstaande minderjarige vreemdeling met Guineese nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door een alleenstaande minderjarige vreemdeling van Guineese nationaliteit. De eiser, die zijn moeder in Guinee heeft verloren en samen met zijn oom naar Europa is gevlucht, heeft op 12 oktober 2017 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 4 januari 2018 afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit en herkomst geloofwaardig zijn, maar dat hij geen asielrechtelijke problemen heeft ondervonden in Guinee. De rechtbank oordeelt dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning, omdat hij niet kan aantonen dat er geen familieleden zijn die adequate opvang kunnen bieden. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser niet voldoende heeft geprobeerd om zijn zus te traceren, wat een vereiste is om aan het buitenschuldbeleid te voldoen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.586

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. H.C. van Asperen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 4 januari 2018 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen O. Jobe. Tevens is ter zitting verschenen A. Hulsenboom, jeugdbeschermer bij Nidos. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Guineese nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Op 12 oktober 2017 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn moeder in Guinee overleden is en dat hij toen bij zijn oom is gaan wonen. Na een paar maanden is eiser samen met zijn oom uit Guinee gevlucht. Eiser heeft zijn oom verloren tijdens de oversteek naar Italië. Vroeger woonde eiser samen met zijn zus bij zijn moeder maar eiser heeft haar niet meer gezien sinds zij gehuwd is en hij weet niet waar zij woont en ook niet of zij nog in Guinee woont. Andere familieleden dan zijn oom met wie hij is gevlucht naar Europa heeft eiser niet in Guinee.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De verklaringen over zijn identiteit, herkomst en nationaliteit worden gevolgd. Ook de door eiser gestelde gebeurtenissen in Guinee worden geloofwaardig geacht. Nu eiser geen asielrechtelijke problemen heeft ondervonden in Guinee, komt hij niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Daarnaast is aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw, omdat hij niet voldoet aan de cumulatieve voorwaarden van het specifieke buitenschuldbeleid alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv), zoals genoemd in paragraaf B8/6.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). De omstandigheid dat eiser niet weet waar zijn zus precies verblijft, is onvoldoende om bij voorbaat te concluderen dat zijn zus niet te traceren is. Voorts is niet gebleken dat eiser gepoogd heeft haar te traceren met behulp van bijvoorbeeld het Rode Kruis, aldus verweerder.
4. Eiser heeft aangevoerd dat hij wel degelijk voldoet aan de cumulatieve voorwaarden van het buitenschuldbeleid amv. Verweerder heeft immers niet betwist dat eiser al lange tijd geen contact meer heeft met zijn zus, dat hij niet weet waar zij na haar huwelijk is gaan wonen en zelfs niet weet of zij nog in Guinee woont. Van de zus is slechts een voornaam en de achternaam [achternaam] bekend, een naam die in Guinee zeer vaak voorkomt. Nu er geen enkel aanknopingspunt is om haar adresgegevens te kunnen achterhalen, heeft verweerder ten onrechte niet nu reeds geconcludeerd dat zijn zus niet getraceerd kan worden. Het is onredelijk om eiser thans de zekerheid van een verblijfsvergunning te onthouden omdat onvoldoende vast zou staan dat zijn zus niet getraceerd kan worden. Eiser heeft verder aangevoerd dat de aanzegging om Nederland te verlaten en de aangekondigde beëindiging van de verstrekkingen in strijd is met het beleid. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3.1 van het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), nu verweerder er geen blijk van heeft gegeven de belangen van eiser als eerste overweging te hebben betrokken bij zijn besluitvorming.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Niet in geschil is dat eiser wegens het ontbreken van asielrechtelijke motieven niet in aanmerking komt voor een asielvergunning.
6. In geschil is de ambtshalve weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw omdat eiser volgens verweerder niet voldoet aan het specifieke buitenschuldbeleid amv, zoals genoemd in paragraaf B8/6.2.1 van de Vc.
7. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Paragraaf B8/6.1 van de Vc luidt, voor zover van belang, als volgt:
Op grond van artikel 3.48 Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het specifieke buitenschuldbeleid aan een amv als de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:
• de vreemdeling is alleenstaand;
• de vreemdeling is (nog) minderjarig;
• de vreemdeling is ten tijde van de eerste verblijfsaanvraag jonger dan vijftien jaar;
• voor de vreemdeling is in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naartoe kan gaan geen adequate opvang of het vertrek kan buiten de schuld van de vreemdeling niet plaatsvinden en hij heeft zich actief ingezet om zijn vertrek te realiseren.
(…)
De IND neemt het bestaan van adequate opvang in ieder geval aan als sprake is van één van de volgende omstandigheden:
a. In het betreffende land is een familielid tot in de vierde graad aanwezig;
(…)”
Paragraaf B8/6.2.1 van de Vc luidt als volgt:
“Vertrek kan buiten de schuld van de minderjarige vreemdeling niet worden gerealiseerd binnen drie jaar na laatste verblijfsaanvraag (ambtshalve verlening zonder nader onderzoek)
De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan ambtshalve zonder nader onderzoek worden verleend, als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
• de vreemdeling is ten tijde van de eerste verblijfsaanvraag jonger dan vijftien jaar;
• de vreemdeling heeft geloofwaardige verklaringen afgelegd over zijn identiteit, nationaliteit, ouders en andere familieleden;
• uit de verklaringen van de vreemdeling komt naar voren dat er geen familieleden of andere personen zijn die adequate opvang kunnen bieden, naar wie de vreemdeling kan terugkeren;
• de vreemdeling heeft tijdens de procedure een onderzoek naar opvangmogelijkheden in het land van herkomst of een ander land niet gefrustreerd;
• bekend is dat in het algemeen geen adequate opvang beschikbaar is en aangenomen wordt dat deze niet binnen afzienbare tijd beschikbaar komt, in het land van herkomst of in een ander land waar de vreemdeling redelijkerwijs naar toe kan. In een dergelijke situatie wordt aangenomen dat het de DT&V niet zal lukken om binnen de termijn van drie jaar een vorm van adequate opvang te vinden.”
8. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser voldoet aan de voorwaarden genoemd in de punten 1, 2, 4 en 5 in paragraaf B8/6.2.1 van de Vc. In geschil is punt 3 en in dit geval meer specifiek de vraag of geconcludeerd kan worden dat er geen familieleden zijn die adequate opvang kunnen bieden, naar wie eiser kan terugkeren.
9. De rechtbank stelt op grond van de verklaringen van eiser vast dat hij geen familieleden meer heeft, behalve een volwassen zus met wie hij al lange tijd geen contact meer heeft en dat hij niet weet waar zij na haar huwelijk is gaan wonen, zelfs niet of zij in Guinee woont. De rechtbank neemt op grond van deze omstandigheden en het feit dat de naam [achternaam] in Guinee veel voorkomt, aan dat het moeilijk zal zijn om de zus van eiser te traceren. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder zich echter in redelijkheid op het standpunt stellen dat niet thans reeds kan worden geconcludeerd dat de zus van eiser niet kan worden getraceerd. Verweerder heeft in dit verband kunnen wijzen op het feit dat eiser niet gepoogd heeft zijn zus met behulp van het Rode Kruis te traceren. Niet gebleken is dat een dergelijk tracingverzoek bij voorbaat kansloos is. Desgevraagd heeft gemachtigde van eiser ter zitting verklaard dat alsnog een dergelijk verzoek gedaan zal worden.
10. De rechtbank is gelet op voorgaande van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser thans (nog) niet aan het buitenschuldbeleid voldoet, zodat verweerder eiser een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd heeft kunnen weigeren.
11. De rechtbank volgt niet de stelling van eiser dat de weigering van een vergunning op grond van het buitenschuldbeleid thans reeds strijd oplevert met artikel 3 van het IVRK, nu het beleid beoogt alleenstaande minderjarige vreemdelingen binnen afzienbare tijd uitsluitsel te geven over hun verblijfsstatus en dat die termijn maximaal drie jaar is. Tevens heeft verweerder ter zitting desgevraagd bevestigd dat waar eerder zekerheid kan worden geboden, die duidelijkheid gegeven zal worden.
12. Tot slot stelt de rechtbank op grond van het verhandelde ter zitting vast dat verweerder per abuis in het bestreden besluit onder het kopje “Rechtsgevolgen van deze beschikking” heeft vermeld dat eiser Nederland binnen vier weken moet verlaten en dat de verstrekkingen zullen worden beëindigd. Eiser heeft immers, zoals door verweerder ter zitting is bevestigd, op grond van het beleid, zoals opgenomen in paragraaf A3/6.1 van de Vc, recht op opvangvoorzieningen in Nederland zolang hij minderjarig is en totdat zijn vertrek uit Nederland geëffectueerd wordt.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.