ECLI:NL:RBDHA:2018:15447

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
28 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6698
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende verblijfsvergunning en marktanalyse

In deze zaak heeft de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van de Rechtbank Den Haag op 1 november 2018 een mondelinge uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een Turkse nationaliteit, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. Arslan, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter heeft de vraag beoordeeld of verzoeker in bezwaar gelijk zou kunnen krijgen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft, omdat de marktanalyse die door verzoeker is overgelegd voldoet aan de eisen die in het beleid zijn gesteld. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, was niet aanwezig op de zitting en heeft de kans om op de ingediende stukken te reageren niet benut.

De voorzieningenrechter heeft besloten dat verweerder verzoeker niet mag uitzetten tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens is verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 170,- aan verzoeker te vergoeden en is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.002,-. De voorzieningenrechter benadrukt dat het enkel aan verweerder is om te beoordelen of de bewijsmiddelen voldoen aan de eisen van het beleid, zonder zelf inhoudelijk te toetsen of er sprake is van een wezenlijk Nederlands belang. De uitspraak is definitief, er staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/6698
V-nummer: [V-nummer]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 1 november 2018 in de zaak tussen

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] , van Turkse nationaliteit, verzoeker
(gemachtigde mr. E. Arslan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018. Verzoeker was op de zitting aanwezig samen met zijn gemachtigde en een tolk Turks, [naam] . Verweerder was, met bericht van verhindering, niet op de zitting aanwezig.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk na sluiting van het onderzoek op de zitting mondeling uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft hierbij meegedeeld dat tegen de uitspraak geen hoger beroep open staat.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in de zin dat het verweerder wordt verboden verzoeker uit te zetten tot vier weken nadat verweerder op het bezwaar heeft beslist;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.002,-, te betalen aan verzoeker.

Motivering

1. Het gaat in deze zaak om een verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar. In dat geval schat de voorzieningenrechter in of verzoeker in bezwaar gelijk zou kunnen krijgen. De voorzieningenrechter denkt dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft om de volgende reden.
2. Verzoeker heeft een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘ [omschrijving] ’ bij [naam] Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag stukken overgelegd. Het is de vraag of met die stukken is voldaan aan het documentatievereiste zoals opgenomen is in paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 en Bijlage 8aa van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder enkel moet beoordelen of iemand voldoende bewijsmiddelen heeft overgelegd, zodat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) aan de hand van die bewijsmiddelen inhoudelijk kan toetsen of met de activiteiten van verzoeker een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend.
4. Verweerder heeft tegengeworpen dat de marktanalyse niet gedegen is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoet de marktanalyse aan wat er van geëist wordt in het beleid. Het geeft voldoende informatie over de kenmerken van de specifieke markt, de doelgroep, de concurrentie, het potentieel marktaandeel, marketing, risico’s en prijsbeleid. Anders dan verweerder stelt, is dit wel toegespitst op de onderneming van verzoeker en is dit voldoende beschreven om aan het documentatievereiste te voldoen. Hierbij benadrukt de rechtbank dat het enkel op de weg ligt van verweerder om te beoordelen of de bewijsmiddelen, zoals opgesomd in het beleid, zijn overgelegd. De rechtbank begrijpt dat het hierbij soms nodig is om een inhoudelijk oordeel te geven over de bewijsmiddelen, zoals in het geval dat een marktanalyse te algemeen geformuleerd is, nu in het beleid wordt gesproken over ‘informatie over de kenmerken van de specifieke markt’. Verweerder dient hier echter terughoudend mee om te gaan. Dit houdt in dat deze inhoudelijke toets enkel zo ver kan gaan als nodig voor de beoordeling of de bewijsmiddelen voldoen aan de eisen opgesomd in het beleid. Verweerder kan niet zover gaan dat zij zelf inhoudelijk toetst of de bewijsmiddelen voldoende zijn om de conclusie te dragen dat er sprake is van een wezenlijk Nederlands belang. Dat ligt op de weg van de RvO.
5. De overige stukken waarvan in het besluit van 23 augustus 2018 (het bestreden besluit) wordt gezegd dat ze ontbreken; zoals de aangifte inkomstenbelasting over de jaren 2015, 2016 en 2017, de definitieve jaarrekening 2017, de beëdigde vertaling van de werkgeversverklaring en de bankafschriften, zijn in bezwaar overgelegd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding deze stukken, wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten, zoals door verweerder is verzocht. Verweerder hoeft deze stukken immers niet inhoudelijk te beoordelen, maar alleen vast te stellen dat ze er zijn. Daarbij heeft verweerder de kans om op de zitting op deze stukken te reageren ongebruikt voorbij laten gaan.
6. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Daarom dient het belang van verzoeker om niet te worden uitgezet in de bezwaarfase zwaarder te wegen dan het belang van verweerder bij directe uitzetting van verzoeker voordat op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter zal het verzoek dan ook toewijzen in die zin dat het verweerder wordt verboden om verzoeker uit te zetten tot vier weken nadat verweerder op het bezwaar heeft beslist. De voorzieningenrechter acht het aangewezen dat verweerder de aanvraag van verzoeker ter advisering voorlegt aan de RvO.
7. Omdat het verzoek wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor de aanwezigheid op de zitting, met een waarde per punt van € 501,-, en een wegingsfactor 1).
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. L.C. Dankbaar
mr. L.Z. Achouak el Idrissi
griffier
voorzieningenrechter
afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.