ECLI:NL:RBDHA:2018:15431
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot hogere schadevergoeding in verband met onrechtmatige vreemdelingenbewaring van minderjarigen afgewezen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot hogere schadevergoeding dan het door de Staat aangeboden standaardbedrag, in verband met onrechtmatige vreemdelingenbewaring van een minderjarige. De eiser, een 15-jarige Algerijnse jongen, had tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, nadat de maatregel van bewaring op 10 december 2018 was opgeheven. De rechtbank beperkte de beoordeling tot de vraag of de bewaring onrechtmatig was geweest en of er recht op schadevergoeding bestond. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring vanaf het begin onrechtmatig was, omdat verweerder niet had gemotiveerd waarom de minderjarigheid van eiser geen reden was voor een lichter middel van toezicht. De rechtbank concludeerde dat de maatregel onvoldoende was gemotiveerd en dat de belangen van de minderjarige niet adequaat waren afgewogen. Eiser had verzocht om een schadevergoeding van € 1.111,-, maar de rechtbank oordeelde dat de door verweerder aangeboden schadevergoeding van € 315,- passend was. De rechtbank kende deze schadevergoeding toe en veroordeelde de Staat der Nederlanden tot betaling van dit bedrag, evenals de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-. De uitspraak benadrukte de noodzaak voor verweerder om lering te trekken uit deze gang van zaken voor de toekomst.