ECLI:NL:RBDHA:2018:1538

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
NL17.4747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige homoseksuele geaardheid en problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Afghaanse nationaliteit, heeft op 11 oktober 2015 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat hij seksueel misbruikt is door een docent van zijn Koranschool en dat hij homoseksueel is. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag op 16 juni 2017 afgewezen, omdat de gestelde homoseksuele geaardheid en de daaruit voortvloeiende problemen niet geloofwaardig werden geacht. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 18 december 2017 heeft eiser zijn relaas gedaan, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nationaliteit en identiteit van eiser geloofwaardig zijn, evenals het seksuele misbruik door de docent. Echter, de rechtbank oordeelt dat de door eiser gestelde homoseksuele geaardheid en de problemen die hij daaruit ondervindt, ongeloofwaardig zijn. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de werkinstructies die gelden voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van asielmotieven.

De rechtbank concludeert dat de verklaringen van eiser over zijn bewustwordingsproces en zelfacceptatie onvoldoende overtuigend zijn. Eiser heeft niet duidelijk kunnen maken hoe het seksuele misbruik zijn geaardheid heeft beïnvloed en heeft ontwijkend geantwoord op vragen over zijn religie en homoseksualiteit. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de asielaanvraag ongegrond is en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.4747

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. B.W.M. Toemen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.E.N. Haverman).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag in de verlengde asielprocedure afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 12 december 2017 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen W.M. Mamik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Op 11 oktober 2015 heeft hij een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij door een docent van zijn Koranschool seksueel is misbruikt, dat hij homoseksueel is, dat hij met zijn vriend werd betrapt op de Koranschool en dat hij hierdoor problemen heeft ondervonden in zijn land van herkomst.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser worden geloofwaardig geacht. Het seksuele misbruik door een docent van de Koranschool wordt ook geloofwaardig geacht. De door eiser gestelde homoseksuele geaardheid en de daaruit voortvloeiende problemen worden echter niet geloofwaardig geacht.
3. Eiser heeft in beroep verweerders conclusie over de geloofwaardigheid van zijn geaardheid en zijn problemen betwist. Op hetgeen in dat verband is aangevoerd, wordt hieronder ingegaan.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn onderzoek naar de gestelde homoseksuele gerichtheid van eiser heeft verricht overeenkomstig Werkinstructie (WI) 2015/9. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van dit asielmotief wordt rekening gehouden met het feit dat seksuele gerichtheid niet met sluitend bewijs aannemelijk kan worden gemaakt, terwijl anderzijds als uitgangspunt geldt dat het louter stellen ervan niet voldoende is. De vreemdeling krijgt in het gehoor de kans om zijn relaas te doen en aan hem worden vragen gesteld over thema’s die in de WI staan beschreven. Het hangt af van de specifieke zaak welk gewicht toekomt aan de antwoorden op deze vragen, maar in zijn algemeenheid ligt het zwaartepunt op antwoorden op vragen over de eigen ervaringen (o.a. bewustwording en zelfacceptatie) van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst van de vreemdeling en hoe diens ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar homoseksualiteit maatschappelijk onacceptabel of strafbaar gesteld is.
5. Anders dan eiser in beroep heeft aangevoerd, is de in het bestreden besluit alsnog aangenomen geloofwaardigheid van de gestelde identiteit en het gestelde seksueel misbruik, gelet op het beoordelingskader van WI 2015/9 en WI 2014/10 (de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling) niet zonder meer van positieve invloed op de geloofwaardigheid van de andere, ongeloofwaardig geachte relevante elementen van eisers relaas. Ieder relevant element wordt immers zelfstandig beoordeeld.
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd overwogen dat eisers vage en summiere verklaringen over zijn bewustwordingsproces en het proces van zelfacceptatie onvoldoende overtuigen. Daarbij heeft verweerder terecht overwogen dat uit eisers verklaringen niet blijkt dat hij zich voor de verkrachting al aangetrokken voelde tot mannen, terwijl eiser niet duidelijk heeft kunnen maken hoe dit seksueel misbruik zijn geaardheid zou hebben bepaald. Ook heeft verweerder terecht overwogen dat eiser ontwijkend heeft geantwoord op vragen hoe hij in relatie tot zijn religie is omgegaan met zijn homoseksualiteit, terwijl van eiser verwacht mag worden dat hij hierover inzichtelijk kan verklaren, temeer nu eiser stelt afkomstig te zijn uit een streng religieus gezin.
Voor zover eiser een en ander in de gronden van beroep heeft willen verduidelijken, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om tijdens de gehoren zo volledig mogelijk en naar waarheid te verklaren en eventuele fouten en omissies te vermelden in de correcties en aanvullingen. Voor zover eiser zich beroept op onvermogen om open met anderen te spreken over zijn seksuele gerichtheid, geldt evenzeer dat eiser dit als eerste aan de orde dient te stellen tijdens zijn gehoor. Hiervan is niet gebleken.
7. Verweerder heeft ook terecht bij zijn beoordeling betrokken dat eiser oppervlakkig en summier heeft verklaard over zijn vriend [naam vriend] en vaag over hoe hun seksuele relatie is ontstaan. In het voornemen is gemotiveerd op welke punten eisers verklaringen ontoereikend zijn geacht. Dat eiser, zoals hij in beroep stelt, andere zaken wel heeft verklaard over [naam vriend] , doet aan de juistheid van verweerders tegenwerpingen niet af.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat de gestelde seksuele gerichtheid en de daaruit voortvloeiende problemen niet geloofwaardig zijn.
9. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.