ECLI:NL:RBDHA:2018:1537
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing opvolgende asielaanvraag op basis van Dublinverordening en Awb
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende een opvolgende asielaanvraag van eiseres, een Somalische vrouw. Eiseres had eerder een asielaanvraag ingediend die niet in behandeling werd genomen omdat Zweden als verantwoordelijk land werd aangemerkt. Na haar overdracht aan Zweden in maart 2017, diende eiseres op 18 juli 2017 opnieuw een asielaanvraag in Nederland in. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden.
De rechtbank overwoog dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag en de overdracht aan Zweden niet waren gebaseerd op nieuwe informatie die de situatie van eiseres wezenlijk had veranderd. Eiseres voerde aan dat haar gezinssituatie, waaronder de Nederlandse nationaliteit van haar echtgenoot en de geboorte van hun zoon, niet voldoende was meegenomen in de beoordeling. De rechtbank oordeelde echter dat deze omstandigheden niet als nieuwe feiten konden worden aangemerkt die de afwijzing van de aanvraag onterecht maakten.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag buiten behandeling kon worden gesteld en dat er geen grond was voor het oordeel dat de overdracht aan Zweden in strijd was met het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.