ECLI:NL:RBDHA:2018:15334

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
C-09-563749-KG ZA 18-1223
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot instructie van het Hof van Discipline door de Staat der Nederlanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het ministerie van Justitie en Veiligheid. De eiser vorderde dat de Staat het Hof van Discipline zou instrueren om te verduidelijken of er prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie zouden worden gesteld. De eiser stelde dat de benoeming en herbenoeming van de kroonleden van het Hof onder de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie en Veiligheid valt, wat een objectief gerechtvaardigd gevaar met zich meebrengt voor belangenverstrengeling in de behandeling van zijn klacht tegen de minister zelf.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Hof van Discipline een onafhankelijk orgaan is en dat de Staat niet bevoegd is om het Hof te instrueren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van de eiser niet kan worden toegewezen, omdat de Staat geen partij is in de onderliggende klachtzaak en er geen grond is voor de eis om het Hof te dwingen zich uit te laten over het al dan niet stellen van prejudiciële vragen. De rechtbank heeft de vordering van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.606,--.

Deze uitspraak benadrukt de onafhankelijkheid van het Hof van Discipline en de grenzen van de bevoegdheden van de Staat in tuchtprocedures. De eiser heeft geen recht op instructie van het Hof, en de rechtbank heeft de belangen van de betrokken partijen zorgvuldig afgewogen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/563749 / KG ZA 18-1223
Vonnis in kort geding van 21 december 2018
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. H. Oomen te Haarlem,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(ministerie van Justitie en Veiligheid),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.B.G. Stevens te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ' [eiser] ' en 'de Staat.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties;
- de op 12 december 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
In een rechtsgeding tussen [eiser] en [X] heeft mr. dr. F.B.J. Grapperhaus (hierna 'Grapperhaus') [X] bijgestaan als advocaat.
2.2.
Bij brief van 19 september 2017 heeft [eiser] een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna 'de Deken') over de handelwijze van Grapperhaus in die procedure. De Deken heeft de klacht doorgezonden aan de raad van discipline in het ressort Amsterdam (hierna 'de Raad').
2.3.
Grapperhaus is sinds 26 oktober 2017 minister van Justitie en Veiligheid in het kabinet Rutte III.
2.4.
Op 10 april 2018 heeft de Raad de klacht van [eiser] in alle onderdelen ongegrond verklaard.
2.5.
[eiser] heeft tegen de beslissing van de Raad hoger beroep ingesteld bij het hof van discipline (hierna 'het Hof'). Tijdens de mondelinge behandeling van het beroep op 12 november 2018 heeft [eiser] aan het Hof verzocht prejudiciële vragen te stellen aan het Europese Hof van Justitie over de inrichting van de wrakingsprocedure van de Raad en het Hof, aangezien deze volgens hem onverenigbaar is met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. De voorzitter van het Hof heeft aangegeven daarover te zullen nadenken.
2.6.
Op 25 januari 2019 zal uitspraak worden gedaan door het Hof in de beroepszaak.
2.7.
Bij e-mailberichten van 14 en 16 november 2018 heeft [eiser] aan het Hof verzocht om uiterlijk op 16 respectievelijk 19 november 2018 te beslissen op zijn verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - zakelijk weergegeven - de Staat te veroordelen om binnen vijf werkdagen het Hof te gebieden, althans te verzoeken, binnen drie werkdagen aan [eiser] kenbaar te maken of het al dan niet prejudiciële vragen zal stellen aan het Europese Hof van Justitie, met veroordeling van de Staat in de proces- en nakosten, de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe voert [eiser] - samengevat - het volgende aan.
De benoeming, alsmede de herbenoeming van de kroonleden van de Raad en het Hof valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie en Veiligheid, ofwel Grapperhaus. De kroonleden van het Hof zijn dus voor wat betreft hun eventuele herbenoeming afhankelijk van hem, terwijl zij - in beroep - ook een beslissing moeten nemen in de klachtzaak van [eiser] tegen hem. Daarmee bestaat het objectief gerechtvaardigde gevaar dat de kroonleden van het Hof zich bij hun oordeel laten leiden door hun persoonlijke belangen. Indien [eiser] de (kroon)leden van het Hof zou wraken, kan geen wrakingskamer worden samengesteld omdat daarvan ook door de minister van Justitie en Veiligheid benoemde - en eventueel her te benoemen - leden deel zullen moeten uitmaken, welke situatie zich ook al heeft voorgedaan bij de behandeling van de klacht van [eiser] bij de Raad. Dat betekent dat [eiser] een fundamenteel recht wordt onthouden, namelijk het recht om een (tucht)rechter te wraken. In verband hiermee heeft [eiser] bij de behandeling van het beroep aan het Hof gevraagd prejudiciële vragen te stellen aan het Europese Hof van Justitie over het wrakingsprotocol van de Raad en het Hof. De voorzitter van het Hof heeft vervolgens aangeven zich daarover te zullen beraden. Tot op heden heeft het Hof zich niet uitgelaten over het verzoek, terwijl [eiser] er belang bij heeft dat het Hof zich daarover op korte termijn uitspreekt. Immers, indien het Hof op 25 januari 2019 een einduitspraak doet in de klachtzaak, zonder het stellen van prejudiciële vragen, kan [eiser] geen wrakingsverzoek meer indienen, wat hij wel zal doen indien het Hof - tussentijds - aangeeft die vragen niet te zullen stellen. Voor het geval het Hof wel prejudiciële vragen stelt, zal de behandeling (in beroep) van de tuchtzaak worden geschorst.
3.3.
De Staat voert verweer, dat - voor zover nodig - hierna zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Het Hof is een onafhankelijk, bij de wet ingesteld, orgaan dat met (tucht)rechtspraak is belast in de zin van artikel 1:1, tweede lid onder c van de Algemene wet bestuursrecht en kan dus niet worden aangemerkt als een bestuursorgaan. Uit de stellingen van [eiser] leidt de voorzieningenrechter af dat hij dat op zichzelf ook niet bestrijdt.
4.2.
Het voorgaande brengt mee dat de Staat niet bevoegd is het Hof te instrueren. Voorts valt - bezien in het licht van het voorgaande - niet in te zien waarom de Staat het Hof zou moeten
verzoekenzich uit te laten over het al dan niet stellen van prejudiciële vragen, te minder nu de Staat geen partij is in de onderliggende klachtzaak.
4.3.
Reeds op grond van het voorgaande strandt de vordering van [eiser] . Daaraan doet niet af dat de Staat verantwoordelijk is voor de (her)benoeming van (kroon)leden van het Hof. De overige verweren van de Staat kunnen daarmee verder buiten beschouwing blijven.
4.4.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.606,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 626,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018.
jvl