ECLI:NL:RBDHA:2018:15276

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5931
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting en de redelijke termijn voor aanmelding bezoekersvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, wonende te [plaats], en de heffingsambtenaar van de gemeente Delft. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiseres was opgelegd op 14 juni 2018 om 14.54 uur, terwijl de auto al geparkeerd stond om 14.45 uur. Eiseres had een bezoekersvergunning, maar deze was pas om 15.00 uur aangemeld. De rechtbank oordeelde dat het tijdsverloop van 15 minuten niet als een redelijke termijn kan worden beschouwd voor het aanmelden van de bezoekersvergunning. Eiseres werd geacht zonder geldige vergunning te hebben geparkeerd, waardoor de naheffingsaanslag terecht was opgelegd.

De rechtbank overwoog dat een belastingplichtige een korte maar redelijke termijn moet krijgen om de benodigde handelingen te verrichten voor het voldoen aan de parkeerbelasting. In dit geval was de aanmelding van de bezoekersvergunning te laat, waardoor de naheffingsaanslag geldig bleef. Eiseres had ook aangevoerd dat de boete onevenredig hoog was, maar de rechtbank verduidelijkte dat het hier niet om een boete ging, maar om de kosten van de naheffingsaanslag die door de gemeenteraad waren vastgesteld.

Eiseres verzocht ook om teruggave van de uren van haar bezoekersvergunning, maar de rechtbank gaf aan dat zij zich hiervoor tot de gemeente moest wenden, aangezien er geen beleid was voor teruggave in dit geval. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/5931

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

20 december 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [plaats] , eiseres

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Delft, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 30 juli 2018 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2018.
Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde K.A.G. van Eert.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Op 14 juni 2018 om 14.54 uur stond een auto met kenteken [kenteken] , geparkeerd op een parkeerplaats aan de Nieuwe Plantage te [plaats] . Deze locatie is door burgemeester en wethouders van deze gemeente aangewezen als een parkeerplaats voor vergunninghouders en betaald parkeren.
2. Tijdens een controle op voormelde datum en voormeld tijdstip heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat er in de auto geen geldige parkeervergunning aanwezig was, noch dat op andere wijze parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding daarvan is een naheffingsaanslag ten bedrage van € 90,50 opgelegd, bestaande uit € 29,50 aan parkeerbelasting en € 61 aan kosten van de naheffingsaanslag.
3. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat er niet meer dan 6 minuten nodig waren om de bezoekersvergunning aan te melden en dat er uit coulance toch maximaal 10 minuten de tijd gegeven moet worden om het bezoek aan te melden. De rechtbank overweegt dat aan een belastingplichtige – rekening houdend met de omstandigheden – een korte maar redelijke termijn moet worden gegund om die handelingen te verrichten die nodig zijn om de parkeerbelasting te voldoen. Dat geldt evenzeer bij het gebruik van een bezoekersvergunning. Dat betekent dat een belastingplichtige die met een bezoekersvergunning wil parkeren gedurende een korte maar redelijke tijd de gelegenheid moet hebben om het voertuig aan te melden. Uit de zich in het dossier bevindende foto’s van de parkeerlocatie blijkt dat de auto met het kenteken [kenteken] al geparkeerd stond om 14.45 uur. De naheffingsaanslag is opgelegd om 14.54 uur. De aanmelding van de bezoekerspas vond echter pas plaats om 15.00 uur. Een dergelijk tijdsverloop is naar het oordeel van de rechtbank geen redelijke, korte termijn als hierboven bedoeld. Nu op het moment van het opleggen van de naheffingsaanslag is geparkeerd zonder geldige vergunning en de parkeerbelasting evenmin op andere wijze is voldaan, is de deze terecht opgelegd.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat op de betreffende parkeerlocatie alleen geparkeerd mag worden met een vergunning en niet met een dagkaart. Verweerder heeft dit, onder verwijzing naar het Aanwijzingsbesluit betaald parkeren, gemotiveerd weersproken. Uit het Aanwijzingsbesluit volgt dat op de betreffende parkeerlocatie ook, tegen betaling, kan worden geparkeerd door een dagkaart te kopen.
6. De aanmelding van de bezoekerspas heeft plaatsgevonden op 14 juni 2018 om 15.00 uur. Anders dan eiseres kennelijk meent is daarmee echter niet de verschuldigde parkeerbelasting voldaan voor de periode tussen het moment dat daadwerkelijk werd geparkeerd door het bezoek en de aanmelding van de bezoekersvergunning. Volgens de Tarieventabel bij de Verordening parkeerregulering en parkeerbelasting bedraagt het tarief € 29,50 per 24 uur of een gedeelte daarvan. Ook voor de korte tijd dat de bezoekersvergunning niet was aangemeld, is daarom dit tarief verschuldigd.
7. Eiseres heeft nog gesteld dat boete onevenredig hoog is. De rechtbank stelt voorop dat geen sprake is van een boete, zodat een toetsing aan het evenredigheidsbeginsel niet aan de orde is. De hoogte van de naheffingsaanslag wordt bepaald door het ter plaatse geldende parkeertarief en de kosten die op grond van artikel 234, vijfde lid, van de Gemeentewet in rekening gebracht mogen worden. Op grond van artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet in combinatie met artikel 18, eerste lid, van Parkeerverordening Delft 2018 geldt met ingang van 1 januari 2018 een maximum bedrag aan kosten van € 61. Het behoort tot de bevoegdheid van de gemeenteraad om binnen de grenzen van de wet de hoogte van de tarieven en de kosten van de naheffingsaanslag vast te stellen. De belastingrechter kan daarover, uitzonderingen die zich hier niet voordoen, daargelaten, niet oordelen.
8. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de uren die van haar bezoekersvergunning zijn afgeschreven in verband met de aanmelding op 14 juni 2018 voor niets zijn afgeboekt. Eiseres wil deze uren terug ontvangen omdat zij toch al een naheffingsaanslag voor die dag had gekregen, waarbij de kosten van een dagkaart in rekening zijn gebracht. Naar ter zitting door verweerder is gesteld heeft de gemeente hiervoor geen beleid. De rechtbank ziet ook geen mogelijkheid om hierover te oordelen. Eiseres zal zich met een verzoek tot teruggave van bezoekersuren tot de gemeente moeten richten.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.