ECLI:NL:RBDHA:2018:15253
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning op basis van licht inreisverbod en belangenafweging onder artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel 'privéleven' op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De aanvraag werd afgewezen omdat eiser een licht inreisverbod had, dat op 30 maart 2012 was opgelegd voor de duur van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de aanvraag terecht had afgewezen en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM in het nadeel van eiser uitviel. Eiser had eerder een verblijfsvergunning gehad, maar verbleef sinds 1999 onrechtmatig in Nederland. De rechtbank overwoog dat de veroordelingen van eiser voor misdrijven, hoewel van enige tijd geleden, niet konden worden genegeerd in de belangenafweging. Eiser voerde aan dat zijn langdurige verblijf in Nederland en zijn sociale bindingen daar een vergunning rechtvaardigden, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de afwijzing van de aanvraag te weerleggen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat verweerder de hoorplicht niet had geschonden door het bezwaar kennelijk ongegrond te verklaren. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.