ECLI:NL:RBDHA:2018:15245

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
NL18.7540
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardig relaas en motiveringsgebrek BMA-advies

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Russische nationaliteit, heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. De rechtbank heeft de aanvraag afgewezen op grond van het feit dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig werd geacht. Eiser heeft gesteld dat hij in Rusland wordt vervolgd vanwege het gebruik van medicinale cannabis, maar de rechtbank oordeelde dat de elementen van zijn relaas onvoldoende zwaarwegend waren om een verblijfsvergunning te rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook het Bureau Medische Advisering (BMA) advies beoordeeld, waarin werd gesteld dat eiser onder actieve medische behandeling staat, maar de rechtbank vond dat het BMA-advies niet concludent was met betrekking tot de noodzaak van medicinale cannabis. De rechtbank heeft het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen over de aanvraag, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak. Tevens is een voorlopige voorziening getroffen om de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit op te schorten tot vier weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.7540

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.A.R. Mangroelal).

ProcesverloopBij besluit van 29 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Epstein. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1988 en heeft de Russische nationaliteit.
Op 31 oktober 2013 heeft eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 6 november 2013 is deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), omdat gebleken was dat op grond van de zogeheten Dublinverordening Zweden verantwoordelijk was voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. De afwijzing van deze aanvraag is in rechte vast komen te staan met de uitspraak van
12 maart 2014 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
2. Op 19 mei 2016 heeft eiser de onderhavige asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan deze aanvraag het volgende relaas ten grondslag gelegd. Eiser heeft de (aangeboren) ziekte polycythemia vera, een vorm van bloedkanker. De ziekte heeft zich op zijn zestiende gemanifesteerd. In zijn land van herkomst heeft eiser medische behandeling gekregen met reguliere medicijnen. Eiser had erg veel last van de bijwerkingen van deze medicijnen. Eiser heeft ontdekt dat het medicinaal gebruik van cannabis beter is voor zijn gezondheidssituatie. Hij is thuis cannabisplanten gaan telen en is van de oogst pijnstillende middelen voor eigen gebruik gaan maken. Echter, het gebruik van cannabis is niet toegestaan in Rusland. Eiser is een keer in Kazan aangehouden door de politie en zijn auto is doorgezocht. Omdat toen bij hem een kleine hoeveelheid cannabis was aangetroffen, moest eiser voor een nacht de gevangenis in en kreeg hij een vonnis wegens administratieve overtreding. Eiser is door criminelen, onder wie [X], benaderd voor de cannabisplanten en heeft een keer aan hen de helft van de oogst van de cannabisplanten moeten afstaan, nadat zij een vriend van hem hebben mishandeld. Ook wilden de criminelen met eiser samenwerken. De woning van eiser is een keer doorgezocht door vijf mensen. Eiser denkt dat zij van de politie waren. Eiser leefde sindsdien nog meer in angst en in de stress. Voor eiser is het gebruik van cannabis als medicijn heel erg belangrijk. Omdat dit middel niet toegestaan is in Rusland en eiser niet meer in angst en in de stress wilde leven, heeft eiser besloten Rusland te verlaten. Eiser wil graag de medische behandeling met cannabis (blijven) ondergaan in Nederland en wil graag in Nederland blijven wonen, want de Nederlandse maatschappij accepteert het medicinaal gebruik van cannabis zodat eiser niet voor strafrechtelijke vervolging hoeft te vrezen. Eiser vreest de Russische autoriteiten, omdat eiser bij terugkeer voor zijn gezondheidssituatie cannabis medicinaal zal gaan gebruiken en de Russische autoriteiten het gebruik van cannabis niet toestaan. Eiser zal op den duur worden gearresteerd en zal de gevangenis in moeten zonder cannabis, met alle gevolgen van dien. Eiser kan in Rusland de behandeling krijgen die hij tussen 2005-2009 heeft gehad, maar dan zal eiser doodgaan door die behandeling. Eiser wordt in Rusland aan onmenselijke behandeling onderworpen.
3. Op 21 augustus 2017 heeft het Bureau Medische Advisering (BMA), op verzoek van verweerder, ten aanzien van eiser een advies uitgebracht in het kader van artikel 64 van de Vw 2000.
De BMA-adviseur heeft bij vraag 1a (“Heeft betrokkene één of meerdere medische klachten?”) en vraag 1b (“Zo ja, wat is de aard van de klachten? Kunt u hierbij een samenvatting geven van de meest belangrijke klachten en/of diagnostiek?”) het volgende gemeld.
[-] heeft te veel rode bloedlichaampjes als gevolg van een aangeboren genafwijking. Hij heeft in het verleden al een trombose in de diepe venen van het been gehad. Hij wordt geregeld gecontroleerd, als het hematocrietgehalte (maat voor rode bloedlichaampjes) te hoog wordt, volgt er een aderlating. [-] heeft, mogelijk als gevolg van deze bloedafwijking, pijnen, die geduid zijn als neuropathisch en waarvoor hij cannabis krijgt voorgeschreven. Klachten betreffen verder moeheid, krampen, koud aanvoelen, krachteloosheid, kortademigheid bij traplopen en pijn in het gebied waar de milt zit. Door het aderlaten kan er een tekort aan ijzer ontstaan.
Verder wordt gemeld dat [-] migraine heeft. Omdat hij klachten ervaart van de medicatie en deze dus niet gebruikte, werd neurologische begeleiding in deze gestaakt.
Verder is in het BMA-advies, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“ 2a. Staat betrokkene voor de klachten als onder 1 bedoeld onder actieve medische behandeling of wordt medische behandeling binnenkort gestart?
Ja
2b. Zo ja, wat is de aard van deze behandeling, door wie wordt deze behandeling gegeven en is de behandeling van tijdelijke of van blijvende aard?
Therapie:
Controle 1x/6-8 weken bij hematoloog, bepalen van bloedwaardes
als hematocriet. Als deze waarde boven de 0,45 is aderlating.
Medicatie:
A. geen
2c. Zo de behandeling van tijdelijke aard is, kunt u op basis van de huidige medische inzichten aangeven wanneer de behandeling zal zijn afgerond?
Niet van toepassing, levenslang behandeling nodig.
3. Kunt u aangeven wat in de huidige situatie de te verwachten medische gevolgen zullen zijn bij uitblijven van de onder 2 genoemde behandeling

Zonder aderlaten neemt het aantal rode bloedlichaampjes toe tot hoge waardes, hierdoor wordt het bloed in toenemende mate stroperig. Deze stroperigheid kan tot stilstand, en hierdoor klontering van het bloed leiden, waardoor bloedvat afsluiting kan ontstaan. Ook kan dit leiden tot een traag transport van de stoffen die zich in de bloedbaan bevinden, waaronder ook het zuurstof. Hierdoor kan in organen nood ontstaan en dit kan uiteindelijk tot orgaanfalen leiden.

4. Zal, gelet op de huidige medische inzichten, het uitblijven van de onder 2 genoemde behandeling leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn?

Bij uitblijven van de genoemde behandeling verwacht ik wel een medische noodsituatie op korte termijn, want de controles zijn om de 6 tot 8 weken, hetgeen inhoudt dat de stijging van het hematocriet gehalte dusdanig is, dat men op deze korte termijn beoordelingen van het bloed noodzakelijk acht. Zonder aderlating kan een bloedklontering ontstaan, leidend tot bloedvat afsluiting. Als dit op vitale plaatsen optreedt kan een toestand variërend van weinig problemen (afsluiting van niet vitaal bloedvat) tot ernstige invaliditeit leidend tot ADL afhankelijkheid (hersenschade!) en zelfs tot de dood (hart/lever/nierfalen) leiden. Dit risico is zo groot dat hier gesproken kan worden van een medische noodsituatie op korte termijn.”

De BMA-adviseur heeft voorts (bij vragen 5a en 5b) aangegeven dat hij eiser in staat acht te reizen, met de aanbeveling dat eiser een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt (zoals bijvoorbeeld een ingevuld Europees Medisch Paspoort) en tijdens de reis maatregelen neemt zoals voldoende drinken, vermijden van alcohol, bewegen en het doen van oefeningen met de benen, welke maatregelen ook in de folder van de Trombosestichting worden geadviseerd.
Op vraag 6a “Is behandeling, in algemeen medisch-technische zin, voor de onder 1a en 1b beschreven klachten, op enige plaats in Sovjetunie aanwezig?” heeft de BMA-adviseur geantwoord:
“Uitgaande van de juistheid van de beschikbare informatie m.b.t. de therapiemogelijkheden in het land van herkomst/land van eventuele verwijdering, concludeer ik dat de behandeling aanwezig is.”
Op vraag 6b “Zo ja, waaruit bestaat deze behandeling en waar wordt bedoelde behandeling bijvoorbeeld gegeven? (Bijv. in welk soort instellingen, met welk type hulpverleners, met welke medicijnen). Kunt u beoordelen of de eventuele beschikbare behandeling voldoende is om een medische noodsituatie op korte termijn te voorkomen?” heeft de BMA-adviseur geantwoord:
“Met betrekking tot de therapie zoals genoemd onder vraag 2b: Uit bron 1 blijkt dat Hematoloog aanwezig is o.a. in het Scientific Hematology Centre te Moskou. Uit bron 1 blijkt dat huisarts, lab-onderzoek en aderlatingen zijn o.a. in het City Policlinic #220 te Moskou.
Met betrekking tot de medicatie zoals genoemd onder vraag 2b: Niet van toepassing.”
4.1
Bij brief van 30 oktober 2017 heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld om een reactie te geven op het BMA-advies, in het bijzonder om aan de hand van documenten aannemelijk te maken dat de medische zorg voor hem ontoegankelijk is.
4.2
Bij brief van 10 november 2017 heeft eiser hierop gereageerd en gesteld dat het BMA-advies niet inzichtelijk, niet zorgvuldig en niet concludent is. In het BMA-advies is miskend dat de behandeling ook bestaat uit medicinale cannabis. Medicinale cannabis is niet beschikbaar en is illegaal in Rusland. Nu het BMA wel de pijn toeschrijft aan de bloedziekte dient ook de medicatie ter bestrijding van die pijn te worden vermeld en de verkrijgbaarheid te worden onderzocht. Uit de brief van 11 juni 2014 van eisers voormalig behandelend arts, die de gemachtigde van eiser bij brief van 25 augustus 2016 heeft overgelegd, blijkt dat tussen 2005-2009 de pijn met diverse medicijnen is behandeld, maar dat deze geen effect of teveel bijwerkingen hadden, zoals bloedingen, misselijkheid en hoofdpijn (migraine). Ook in Nederland geldt dat cannabis niet de eerste keus is en dat er eerst naar andere middelen moet worden gekeken. De behandelend arts heeft echter het voorschrijven ervan noodzakelijk geacht. Het BMA-advies is dan ook niet inzichtelijk.
5. Op 18 december 2017 heeft het BMA – op het verzoek van verweerder van
7 december 2017 om een reactie op de brief van eiser van 10 november 2017 – een aanvullend advies uitgebracht.
Daarin heeft de BMA-adviseur op de vraag van verweerder, waarom de medicinale cannabis ter bestrijding van de pijn, niet vermeld is onder 2b in het BMA-advies van 21 augustus 2017, het volgende geantwoord:

Er is geen bijzondere reden waarom cannabis niet is opgenomen is in de medicijnlijst. Ik kan helaas niet achterhalen waarom ik de medicatie als “geen” heb beantwoord nu deze in de request wel genoemd is. Mogelijk heeft dit met de brief van de neuroloog te maken die aangeeft geen medicatie voor te schrijven.
Daarnaast is er met betrekking tot cannabis ontbrekend bewijs aan werking en wordt het middel daarmee naar de huidige inzichten niet als medicijn maar als een alternatief middel beschouwd. Het kan zijn dat ik dat heb laten meespelen in de keuze van het antwoord. Beter ware het dit dan als zodanig te benoemen.
De BMA-adviseur heeft daarbij verwezen naar een artikel van 13 november 2017 uit Farmaceutisch Weekblad: http://www.pw.nl/nieuws/2017/zin-medicinale-cannabis-niet-in-basispakket.
De BMA-adviseur heeft verder de volgende aanvullingen/wijzigingen in het BMA-advies van 21 augustus 2017 gegeven:
“Met betrekking tot vraag 2a
Medicatie
A. cannabis, betreft een alternatief middel
Met betrekking tot vraag 6 B
Uit bron 1 blijkt dat cannabis niet aanwezig is in Rusland. Uit bron 1 blijkt wel dat gangbare pijnstillers aanwezig zijn, zoals naproxen, diclofenac, amitryptiline en gabapentine.”
6. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
Verweerder heeft in het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen onderscheden:
- Nationaliteit, identiteit en herkomst;
- De teelt van cannabis voor eigen gebruik; Hierdoor zou eiser de navolgende problemen hebben ondervonden:
o Afpersing door plaatselijke zware criminele, waaronder [X];
o Aanhouding te Kazan;
o Huiszoeking.
Verweerder acht de nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser geloofwaardig.
Tevens volgt verweerder eiser in het relaas dat eiser voor medicinale doeleinden cannabis
kweekte en gebruikte, iets wat in Rusland verboden is. Ook acht verweerder aannemelijk dat eiser is aangehouden tijdens een doorzoeking van zijn auto in de plaats Kazan, dat hij hierdoor één nacht is vastgehouden en voorgeleid is aan de rechtbank. Uit de verklaringen van eiser hieromtrent valt volgens verweerder op te maken dat dit een gebruikelijke straf is (administratieve afhandeling). Er is volgens verweerder dan ook geen sprake van een onevenredige bestraffing.
Verweerder acht echter ongeloofwaardig de gestelde afpersing door plaatselijke zware criminelen, waaronder [X], en de gestelde huiszoeking.
De geloofwaardig geachte elementen acht verweerder onvoldoende zwaarwegend voor verlening van een verblijfsvergunning asiel.
Verweerder heeft voorts overwogen dat met het bestreden besluit geen inbreuk is gemaakt op het recht op privéleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu uit het BMA-advies blijkt dat de behandeling kan worden voortgezet in Rusland.
Verweerder verleent aan eiser voorts geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de
Vw 2000. Verweerder stelt dat op basis van het BMA-advies van 21 augustus 2017 en de aanvulling hierop van 18 december 2017 er geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht en er geen sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen.
7. Eiser stelt allereerst dat aan hem een verblijfsvergunning asiel dient te worden verleend op grond van zijn asielrelaas. Voorts stelt eiser dat aan hem verblijf dient te worden toegestaan op grond van artikel 8 van het EVRM, omdat eiser zijn privéleven niet kan voortzetten in Rusland. Verder voert eiser aan dat verweerder aan hem ten onrechte geen uitstel van vertrek heeft verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 29 van de Vw 2000
8.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser over de gestelde huiszoeking door de politie (of andere met een opsporingsbevoegdheid belaste autoriteiten) niet overtuigen. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat niet aannemelijk is dat indien de autoriteiten huiszoeking bij eiser zouden doen en daarbij doelgericht naar cannabis op zoek waren, zij genoegen zouden nemen met het antwoord van eiser over de aangetroffen verdorde plantjes dat dat mislukte citroenplantjes waren. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat als de bedoelde personen daadwerkelijk belast waren met een doelgerichte huiszoeking naar de mogelijke kweek van cannabis, zij verstand van zaken zouden hebben en kweekresten van cannabis zouden kunnen onderscheiden van kweekresten van een ander soort plant. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat het ook onlogisch is dat deze personen de dode cannabisresten niet nader zouden onderzoeken en geen enkele vervolgactie richting eiser zouden ondernemen. De enkele stelling dat het bezit van kweekresten van een verdorde cannabisplant niet strafbaar is op grond van het Russische strafrecht, acht de rechtbank onvoldoende voor een ander oordeel.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser over de gestelde afpersing door plaatselijke criminelen niet geloofwaardig zijn. Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat de door eiser beschreven handelwijze van de gestelde criminelen richting zijn persoon, niet past in het beeld van een situatie waarin afpersing door criminelen plaatsvindt. Eiser heeft bovendien (gezien het verslag van nader gehoor, pag. 14) zelf verklaard dat de bedoelde criminelen eiser hebben bedreigd noch mishandeld. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij hun verzoeken om samenwerking telkens heeft afgeslagen, maar hierdoor geen problemen van de zijde van de criminelen heeft ondervonden. In de verklaringen van eiser ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder de gestelde angst van eiser voor criminelen ten onrechte niet aannemelijk heeft geacht.
Aan de verklaring van eiser dat hij zich verscholen heeft gehouden en zich van
buitenwereld afzonderde, hetgeen als onderduiking aan te merken zou zijn, heeft verweerder terecht niet de door eiser gewenste betekenis toegekend, nu verweerder de gestelde huiszoeking en afpersing door plaatselijke criminelen, op goede gronden ongeloofwaardig heeft geacht.
Verweerder heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat eiser zijn vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit de geloofwaardig geachte verklaringen van eiser blijkt niet dat hij in de negatieve belangstelling van de Russische autoriteiten staat. Verweerder heeft terecht overwogen dat de eenmalige aanhouding van eiser en de administratieve afdoening van het feit dat bij eiser een kleine hoeveelheid cannabis werd aangetroffen, er niet op duiden dat eiser door de Russische autoriteiten wordt gezocht of vervolgd. Verweerder heeft terecht gesteld dat het 30 uur verblijven in de gevangenis niet als een zodanige onevenredig zware bestraffing of discriminatoire vervolging is aan te merken, dat hierdoor sprake zou zijn van een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag waardoor eiser als vluchteling zou dienen te worden aangemerkt.
Gezien het hiervoor overwogene heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld eiser op grond van zijn asielrelaas niet voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29 van de Vw 2000 in aanmerking komt.
Artikel 64 van de Vw 2000
8.2
Met betrekking tot het niet het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 is de rechtbank van oordeel dat eiser de rechtmatigheid van dit onderdeel van het bestreden besluit met succes heeft bestreden. Eiser heeft terecht aangevoerd dat het uitgebrachte BMA-advies, aangevuld met het BMA-advies van
18 december 2017, niet concludent is. Uit het antwoord op vraag 2a in het BMA-advies van 18 december 2017, bezien in het licht van de vraagstelling in vraag 2b, blijkt dat de BMA-adviseur vindt dat eiser voor zijn klachten onder (actieve) medische behandeling staat, inhoudend (voor zover hier van belang) dat hem medicinaal cannabis wordt voorgeschreven, een alternatief middel. De BMA-adviseur heeft echter deze behandeling (medicatie) niet kenbaar in beschouwing genomen bij de beantwoording van de daaropvolgende vragen in het BMA-advies. Zo is het bij vraag 3 niet vermeld wat in de huidige situatie de te verwachten medische gevolgen zullen zijn bij uitblijven van behandeling met medicinale cannabis, en is bij vraag 4 niet aangegeven of gelet op de huidige medische inzichten, het uitblijven van behandeling met medicinale cannabis zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn.
Ook valt niet uit te sluiten dat indien de behandeling met medicinale cannabis in beschouwing zal worden genomen bij de beantwoording van de vragen met betrekking tot de reisvoorwaarden (vraag 5b), dit tot een aanvulling/wijziging van de daaromtrent gegeven antwoorden in het BMA-advies van 21 augustus 2017 zal leiden.
In het vorenstaande had verweerder naar het oordeel van de rechtbank aanleiding moeten zien voor twijfel aan de volledigheid en juistheid van de gegeven antwoorden en conclusies in het BMA-advies. Dit geldt te meer nu verweerder in zijn brief van 7 december 2017 aan het BMA heeft verzocht om indien medicinale cannabis wel onder 2b moet worden vermeld, een nieuw advies uit te brengen voor de aangepaste antwoorden op vraag 2 “en volgende vragen”. Gelet hierop en gezien het feit dat het BMA na vermelding van cannabis als medicatie – een antwoord dat gezien de context bij vraag 2b hoort – enkel nog het antwoord op vraag 6b heeft aangevuld, had het op de weg van verweerder gelegen om in het kader van de op hem rustende vergewisplicht het BMA om een nader(e) advies/toelichting te vragen alvorens een beslissing met betrekking tot artikel 64 van de Vw 2000 te nemen.
8.3
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en een deugdelijke motivering ontbeert voor wat betreft het niet verlenen van uitstel op grond artikel 64 van de Vw 2000. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit op dit onderdeel vernietigen. Verweerder dient met betrekking tot de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 opnieuw te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak onder 8.2 is overwogen.
De rechtbank merkt op dat et op de weg van eiser (zijn behandelaars) ligt om indien eiser stelt dat hij vanwege bijwerkingen en/of contra-indicaties geen andere medicatie dan medicinale cannabis kan gebruiken, het BMA daaromtrent van informatie te voorzien.
Artikel 8 van het EVRM
8.4
Omdat verweerder in het bestreden besluit zijn standpunt, dat er geen inbreuk op het recht van eiser op privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM wordt gemaakt, eveneens op de conclusies uit de uitgebrachte BMA-adviezen heeft gebaseerd, kan ook dit onderdeel van het bestreden besluit geen stand houden gelet op het hiervoor overwogene onder 8.2 en 8.3. Verweerder dient daarom opnieuw aan artikel 8 van het EVRM te toetsen nadat een nieuw BMA-advies is uitgebracht.
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigen conform het overwogene in 8.2, 8.3 en 8.4.
Verweerder dient het aan het bestreden besluit klevende gebrek te repareren met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet gelet op het daartoe benodigde onderzoek geen basis voor finale geschillenbeslechting in deze procedure.
10. Omdat het onderdeel van het bestreden besluit dat de afwijzing van de asielaanvraag behelst, in stand blijft en daaraan de rechtsgevolgen van een terugkeerbesluit zijn verbonden, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit op te schorten tot en met vier weken na de datum van de bekendmaking van het besluit dat verweerder in uitvoering van deze uitspraak heeft genomen.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt gedeeltelijk het bestreden besluit zoals bepaald in rechtsoverweging 9;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van
rechtsoverwegingen 8.2 tot en met 9;
- bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de rechtsgevolgen van het
terugkeerbesluit worden opgeschort zoals neergelegd in rechtsoverweging 10;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.